Duits
Uitgebreide vertaling voor verwetten (Duits) in het Frans
verwetten:
-
verwetten (wetten; einsetzen)
parier; miser; perdre-
parier werkwoord (parie, paries, parions, pariez, parient, pariais, pariait, pariions, pariiez, pariaient, pariai, parias, paria, pariâmes, pariâtes, parièrent, parierai, parieras, pariera, parierons, parierez, parieront)
-
miser werkwoord (mise, mises, misons, misez, misent, misais, misait, misions, misiez, misaient, misai, misas, misa, misâmes, misâtes, misèrent, miserai, miseras, misera, miserons, miserez, miseront)
-
perdre werkwoord (perds, perd, perdons, perdez, perdent, perdais, perdait, perdions, perdiez, perdaient, perdis, perdit, perdîmes, perdîtes, perdirent, perdrai, perdras, perdra, perdrons, perdrez, perdront)
-
Conjugations for verwetten:
Präsens
- verwette
- verwettest
- verwettet
- verwetten
- verwettet
- verwetten
Imperfekt
- verwettete
- verwettetest
- verwettete
- verwetteten
- verwettetet
- verwetteten
Perfekt
- habe verwettet
- hast verwettet
- hat verwettet
- haben verwettet
- habt verwettet
- haben verwettet
1. Konjunktiv [1]
- verwette
- verwettest
- verwette
- verwetten
- verwettet
- verwetten
2. Konjunktiv
- verwettete
- verwettetest
- verwettete
- verwetteten
- verwettetet
- verwetteten
Futur 1
- werde verwetten
- wirst verwetten
- wird verwetten
- werden verwetten
- werdet verwetten
- werden verwetten
1. Konjunktiv [2]
- würde verwetten
- würdest verwetten
- würde verwetten
- würden verwetten
- würdet verwetten
- würden verwetten
Diverses
- verwett!
- verwettet!
- verwetten Sie!
- verwettet
- verwettend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor verwetten:
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| miser | einsetzen; verwetten; wetten | anfangen; bieten; einführen; einlassen; einlegen; einsetzen; hantieren; mobilisieren; mobilmachen; setzen |
| parier | einsetzen; verwetten; wetten | es wagen; ich nehme ein Risiko; wetten |
| perdre | einsetzen; verwetten; wetten | abhanden kommen; abhandenkommen; ausgleiten; ausrutschen; befreien von; beim Spielen verlieren; den kürzeren ziehen; fortkommen von; gleiten; glitschen; loswerden; rutschen; schleudern; schlittern; sich von etwas lösen; unterliegen; verlegen; verlieren; verloren gehen; verlorengehen; vermissen; verscherzen; verschleppen; verschwinden; verspielen; verwirken; wegschaffen |