Duits

Uitgebreide vertaling voor verzaubern (Duits) in het Frans

verzaubern:

verzaubern werkwoord (verzaubere, verzauberst, verzaubert, verzauberte, verzaubertet, verzaubert)

  1. verzaubern
  2. verzaubern (behexen; bezaubern; verführen; )
    ravir; ensorceler; charmer; enchanter
    • ravir werkwoord (ravis, ravit, ravissons, ravissez, )
    • ensorceler werkwoord (ensorcelle, ensorcelles, ensorcelons, ensorcelez, )
    • charmer werkwoord (charme, charmes, charmons, charmez, )
    • enchanter werkwoord (enchante, enchantes, enchantons, enchantez, )
  3. verzaubern (reizen; betören; verführen; )
    plaire; attirer; séduire; enchanter; envoûter; enjôler; charmer
    • plaire werkwoord (plais, plaît, plaisons, plaisez, )
    • attirer werkwoord (attire, attires, attirons, attirez, )
    • séduire werkwoord (séduis, séduit, séduisons, séduisez, )
    • enchanter werkwoord (enchante, enchantes, enchantons, enchantez, )
    • envoûter werkwoord (envoûte, envoûtes, envoûtons, envoûtez, )
    • enjôler werkwoord (enjôle, enjôles, enjôlons, enjôlez, )
    • charmer werkwoord (charme, charmes, charmons, charmez, )
  4. verzaubern (erfreuen; freuen; verführen; )
    réjouir; faire plaisir à; enchanter; rendre service à; rendre heureux
    • réjouir werkwoord (réjouis, réjouit, réjouissons, réjouissez, )
    • faire plaisir à werkwoord
    • enchanter werkwoord (enchante, enchantes, enchantons, enchantez, )
    • rendre service à werkwoord
    • rendre heureux werkwoord

Conjugations for verzaubern:

Präsens
  1. verzaubere
  2. verzauberst
  3. verzaubert
  4. verzauberen
  5. verzaubert
  6. verzauberen
Imperfekt
  1. verzauberte
  2. verzaubertest
  3. verzauberte
  4. verzauberten
  5. verzaubertet
  6. verzauberten
Perfekt
  1. bin verzaubert
  2. bist verzaubert
  3. ist verzaubert
  4. sind verzaubert
  5. seid verzaubert
  6. sind verzaubert
1. Konjunktiv [1]
  1. verzaubere
  2. verzauberest
  3. verzaubere
  4. verzauberen
  5. verzauberet
  6. verzauberen
2. Konjunktiv
  1. verzauberete
  2. verzauberetest
  3. verzauberete
  4. verzaubereten
  5. verzauberetet
  6. verzaubereten
Futur 1
  1. werde verzaubern
  2. wirst verzaubern
  3. wird verzaubern
  4. werden verzaubern
  5. werdet verzaubern
  6. werden verzaubern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verzaubern
  2. würdest verzaubern
  3. würde verzaubern
  4. würden verzaubern
  5. würdet verzaubern
  6. würden verzaubern
Diverses
  1. verzauber!
  2. verzaubert!
  3. verzauberen Sie!
  4. verzaubert
  5. verzaubernd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verzaubern:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attirer anlocken; bestechen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; reizen; verführen; verleiten; verlocken; verzaubern Gunst erlangen; Gunst erwerben; bestechen; betören; bezaubern; frappieren; heranlocken; herauslocken; ködern; mitlocken; rekrutieren; verführen; verleiten; verlocken
changer d'un coup de baguette verzaubern
charmer anlocken; anmuten; behexen; bestechen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; reizen; verführen; verleiten; verlocken; verzaubern Gunst erlangen; Gunst erwerben
enchanter anlocken; anmuten; beglücken; behexen; bestechen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verleiten; verlocken; verzaubern
enjôler anlocken; bestechen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; reizen; verführen; verleiten; verlocken; verzaubern beschwindeln; betören; bezaubern; hereinlegen; verarschen
ensorceler anmuten; behexen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; verführen; verzaubern betören; bezaubern
envoûter anlocken; bestechen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; reizen; verführen; verleiten; verlocken; verzaubern
faire plaisir à beglücken; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verzaubern aufmuntern; erfreuen; ermuntern; gefallen; helfen
plaire anlocken; bestechen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; reizen; verführen; verleiten; verlocken; verzaubern amüsieren; belieben; belustigen; ergötzen; gefallen; gutdünken; kokettieren; unterhalten
ravir anmuten; behexen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; verführen; verzaubern entführen
rendre heureux beglücken; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verzaubern
rendre service à beglücken; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verzaubern erfreuen; gefallen; helfen
réjouir beglücken; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verzaubern aufheitern; aufmuntern
séduire anlocken; bestechen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; reizen; verführen; verleiten; verlocken; verzaubern Gunst erlangen; Gunst erwerben; bestechen; betören; bezaubern; heranlocken; herauslocken; ködern; mitlocken; verführen; verleiten; verlocken
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
attirer verlocken
ravir entzücken

Synoniemen voor "verzaubern":


Wiktionary: verzaubern


Cross Translation:
FromToVia
verzaubern enchanter enchant — to attract and delight