Duits
Uitgebreide vertaling voor zappeln (Duits) in het Frans
zappeln:
-
zappeln
trémousser; remuer-
trémousser werkwoord
-
remuer werkwoord (remue, remues, remuons, remuez, remuent, remuais, remuait, remuions, remuiez, remuaient, remuai, remuas, remua, remuâmes, remuâtes, remuèrent, remuerai, remueras, remuera, remuerons, remuerez, remueront)
-
Conjugations for zappeln:
Präsens
- b
- zappelst
- zappelt
- zappelen
- zappelt
- zappelen
Imperfekt
- zappelte
- zappeltest
- zappelte
- zappelten
- zappeltet
- zappelten
Perfekt
- habe gezappelt
- hast gezappelt
- hat gezappelt
- haben gezappelt
- habt gezappelt
- haben gezappelt
1. Konjunktiv [1]
- zappele
- zappelest
- zappele
- zappelen
- zappelet
- zappelen
2. Konjunktiv
- zappelte
- zappeltest
- zappelte
- zappelten
- zappeltet
- zappelten
Futur 1
- werde zappeln
- wirst zappeln
- wird zappeln
- werden zappeln
- werdet zappeln
- werden zappeln
1. Konjunktiv [2]
- würde zappeln
- würdest zappeln
- würde zappeln
- würden zappeln
- würdet zappeln
- würden zappeln
Diverses
- zappel!
- zappelt!
- zappelen Sie!
- gezappelt
- zappelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor zappeln:
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| remuer | zappeln | anrühren; anschüren; auf und ab bewegen; auf und nieder bewegen; aufregen; berühren; beunruhigen; bewegen; erregen; in Bewegung bringen; mischen; rühren; schüren; sich regen; treffen; umruhren |
| trémousser | zappeln |