Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. aktiv:
  2. Aktiv:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor aktiv:
    • aktief


Duits

Uitgebreide vertaling voor aktiv (Duits) in het Nederlands

aktiv:

aktiv bijvoeglijk naamwoord

  1. aktiv (geschäftig; beschäftigt; fleißig; emsig; eifrig)
    actief; bedrijvig; bezig; druk
  2. aktiv (beweglich; lebendig; lebhaft; munter; quick)
    dynamisch; actief; energiek; beweeglijk; levendig
  3. aktiv
    actief
    • actief bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor aktiv:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
druk Auflage; Auflegung; Druck; Finanzielle Last; Last; Pression; Spannung; Zwang
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
actief aktiv; beschäftigt; beweglich; eifrig; emsig; fleißig; geschäftig; lebendig; lebhaft; munter; quick arbeitsam; berufstätig; beschäftigt; betriebsam; emsig; fleißig; geschäftig; strebsam; tätig; wirksam
bedrijvig aktiv; beschäftigt; eifrig; emsig; fleißig; geschäftig arbeitsam; berufstätig; beschäftigt; betriebsam; emsig; fleißig; geschäftig; strebsam; tätig; wirksam
beweeglijk aktiv; beweglich; lebendig; lebhaft; munter; quick
bezig aktiv; beschäftigt; eifrig; emsig; fleißig; geschäftig arbeitsam; berufstätig; beschäftigt; betriebsam; emsig; fleißig; geschäftig; strebsam; tätig; wirksam
druk aktiv; beschäftigt; eifrig; emsig; fleißig; geschäftig angeheitert; angeregt; ausgelassen; eifrig; emsig; existent; fleißig; flott; freudig; freudvoll; frisch; fröhlich; gedrängt; geräuschvoll; geschäftig; gesellig; heiter; keck; lebendig; lebhaft; lustig; munter; quick; vergnüglich; wohlgemut; üppig
dynamisch aktiv; beweglich; lebendig; lebhaft; munter; quick eifrig; energisch; kraftvoll; kräftig; tatkräftig; zugreifend
energiek aktiv; beweglich; lebendig; lebhaft; munter; quick aufgeweckt; dehnbar; eifrig; elastisch; energisch; federnd; forsch; gelenkig; gummiartig; kraftvoll; kräftig; lebendig; lebhaft; munter; schlagfertig; spannkräftig; tatkräftig; zugreifend
levendig aktiv; beweglich; lebendig; lebhaft; munter; quick agitiert; aufgebracht; aufgeregt; aufgeweckt; ausgelassen; begeistert; energisch; erhitzt; erregt; feurig; forsch; frisch; fröhlich; heiter; hitzig; kraftvoll; kräftig; lebendig; lebhaft; lustig; munter; quick; schlagfertig; tüchtig

Synoniemen voor "aktiv":


Wiktionary: aktiv

aktiv
adjective
  1. Physik: aktives Material: radioaktive Strahlen aussendend
  2. umgangssprachlich: in einer bestimmten Hinsicht tätig, engagiert
aktiv
adjective
  1. met iets bezig zijnde

Cross Translation:
FromToVia
aktiv actief active — having the quality or power of acting
aktiv druk; levendig; kras; kwiek; opgewekt; rap; tierig; vief; wakker; actief; bedrijvend; werkdadig; werkend; werkzaam; bedrijvig actif — Qui agir ou qui a la vertu d’agir.
aktiv actief; bedrijvend; werkdadig; werkend; werkzaam; bedrijvig agissant — Qui agir, qui se donner beaucoup de mouvement.
aktiv actief; bedrijvend; werkdadig; werkend; werkzaam; bedrijvig; effectief; werkelijk; daadwerkelijk effectif — Qui est réellement et de fait, qui produit un résultat réel.
aktiv actief; bedrijvend; werkdadig; werkend; werkzaam; bedrijvig; drastisch énergique — Qui a de l’énergie.

Aktiv:

Aktiv bijvoeglijk naamwoord

  1. Aktiv
    Mijn actieve

Vertaal Matrix voor Aktiv:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Mijn actieve Aktiv

Wiktionary: Aktiv


Cross Translation:
FromToVia
Aktiv actief; bedrijvende vorm; activum active voice — the form in which the subject of a verb carries out some action