Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- besiegen:
-
Wiktionary:
- besiegen → verslaan
- besiegen → overwinnen, verslaan, afranselen, afrossen, doorroeren, dorsen, houwen, klappen, kloppen, meppen, omroeren, roeren, slaan, bevangen, zegevieren, overgaan, oversteken, te boven gaan, overtreffen, uitblinken, uitmunten, voorbijstreven
Duits
Uitgebreide vertaling voor besiegen (Duits) in het Nederlands
besiegen:
-
besiegen (siegen über)
winnen; overwinnen; te boven komen; verslaan-
te boven komen werkwoord (kom te boven, komt te boven, kwam te boven, kwamen te boven, te boven gekomen)
-
besiegen (treffen; berühren; schlagen; erregen; rühren; betreffen; bewegen; antun)
Conjugations for besiegen:
Präsens
- besiege
- besiegst
- besiegt
- besiegen
- besiegt
- besiegen
Imperfekt
- besiegte
- besiegtest
- besiegte
- besiegten
- besiegtet
- besiegten
Perfekt
- habe besiegt
- hast besiegt
- hat besiegt
- haben besiegt
- habt besiegt
- haben besiegt
1. Konjunktiv [1]
- besiege
- besiegest
- besiege
- besiegen
- besieget
- besiegen
2. Konjunktiv
- besiegte
- besiegtest
- besiegte
- besiegten
- besiegtet
- besiegten
Futur 1
- werde besiegen
- wirst besiegen
- wird besiegen
- werden besiegen
- werdet besiegen
- werden besiegen
1. Konjunktiv [2]
- würde besiegen
- würdest besiegen
- würde besiegen
- würden besiegen
- würdet besiegen
- würden besiegen
Diverses
- besieg!
- besiegt!
- besiegen Sie!
- besiegt
- besiegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor besiegen:
Synoniemen voor "besiegen":
Wiktionary: besiegen
besiegen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• besiegen | → overwinnen; verslaan | ↔ defeat — to overcome in battle or contest |
• besiegen | → afranselen; afrossen; doorroeren; dorsen; houwen; klappen; kloppen; meppen; omroeren; roeren; slaan | ↔ battre — frapper de coups répétés. |
• besiegen | → bevangen; overwinnen; verslaan; zegevieren; overgaan; oversteken; te boven gaan; overtreffen; uitblinken; uitmunten; voorbijstreven | ↔ surmonter — monter au-dessus. |
• besiegen | → bevangen; overwinnen; verslaan; zegevieren | ↔ vaincre — remporter la victoire sur ses ennemis, dans la guerre. |
Computer vertaling door derden: