Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- ernennen:
-
Wiktionary:
- ernennen → aanstellen, benoemen
Duits
Uitgebreide vertaling voor ernennen (Duits) in het Nederlands
ernennen:
-
ernennen (benennen; nennen)
-
ernennen (benennen; nennen)
noemen; benoemen; een naam geven; vernoemen-
een naam geven werkwoord (geef een naam, geeft een naam, gaf een naam, gaven een naam, een naam gegeven)
-
ernennen (überlegen; erwägen; beschauen; betrachten; überdenken; bedenken; reflektieren; aussetzen; spekulieren)
-
ernennen (einsetzen; benennen)
-
ernennen (sich berufen; Berufung einlegen)
Conjugations for ernennen:
Präsens
- ernenne
- ernennst
- ernennt
- ernennen
- ernennt
- ernennen
Imperfekt
- ernannte
- ernanntest
- ernannte
- ernannten
- ernanntet
- ernannten
Perfekt
- habe ernannt
- hast ernannt
- hat ernannt
- haben ernannt
- habt ernannt
- haben ernannt
1. Konjunktiv [1]
- ernenne
- ernennest
- ernenne
- ernennen
- ernennet
- ernennen
2. Konjunktiv
- ernannte
- ernanntest
- ernannte
- ernannten
- ernanntet
- ernannten
Futur 1
- werde ernennen
- wirst ernennen
- wird ernennen
- werden ernennen
- werdet ernennen
- werden ernennen
1. Konjunktiv [2]
- würde ernennen
- würdest ernennen
- würde ernennen
- würden ernennen
- würdet ernennen
- würden ernennen
Diverses
- ernenn!
- ernennt!
- ernennen Sie!
- ernannt
- ernennend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor ernennen:
Synoniemen voor "ernennen":
Computer vertaling door derden: