Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: separieren

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: separieren

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. separieren:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor separieren (Duits) in het Nederlands

separieren:

separieren werkwoord (separiere, separierst, separiert, separierte, separiertet, separiert)

  1. separieren (scheiden; trennen; absondern; abspalten)
    scheiden; afscheiden; splitsen; afzonderen; separeren; afsplitsen
    • scheiden werkwoord (scheid, scheidt, scheidde, scheidden, gescheiden)
    • afscheiden werkwoord (scheid af, scheidt af, scheidde af, scheidden af, afgescheiden)
    • splitsen werkwoord (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)
    • afzonderen werkwoord (zonder af, zondert af, zonderde af, zonderden af, afgezonderd)
    • separeren werkwoord (separeer, separeert, separeerde, separeerden, gesepareerd)
    • afsplitsen werkwoord (splits af, splitst af, splitste af, splitsten af, afgesplitst)
  2. separieren (absondern; isolieren; abtrennen; trennen; aussondern)
    afscheiden; afzonderen; isoleren; afsplitsen
    • afscheiden werkwoord (scheid af, scheidt af, scheidde af, scheidden af, afgescheiden)
    • afzonderen werkwoord (zonder af, zondert af, zonderde af, zonderden af, afgezonderd)
    • isoleren werkwoord (isoleer, isoleert, isoleerde, isoleerden, geïsoleerd)
    • afsplitsen werkwoord (splits af, splitst af, splitste af, splitsten af, afgesplitst)

Conjugations for separieren:

Präsens
  1. separiere
  2. separierst
  3. separiert
  4. separieren
  5. separiert
  6. separieren
Imperfekt
  1. separierte
  2. separiertest
  3. separierte
  4. separierten
  5. separiertet
  6. separierten
Perfekt
  1. habe separiert
  2. hast separiert
  3. hat separiert
  4. haben separiert
  5. habt separiert
  6. haben separiert
1. Konjunktiv [1]
  1. separiere
  2. separierest
  3. separiere
  4. separieren
  5. separieret
  6. separieren
2. Konjunktiv
  1. separierte
  2. separiertest
  3. separierte
  4. separierten
  5. separiertet
  6. separierten
Futur 1
  1. werde separieren
  2. wirst separieren
  3. wird separieren
  4. werden separieren
  5. werdet separieren
  6. werden separieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde separieren
  2. würdest separieren
  3. würde separieren
  4. würden separieren
  5. würdet separieren
  6. würden separieren
Diverses
  1. separier!
  2. separiert!
  3. separieren Sie!
  5. separiert
  6. separierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor separieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afsplitsen Abspaltung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afscheiden absondern; abspalten; abtrennen; aussondern; isolieren; scheiden; separieren; trennen ausscheiden; ausstoßen
afsplitsen absondern; abspalten; abtrennen; aussondern; isolieren; scheiden; separieren; trennen abspalten; abtrennen
afzonderen absondern; abspalten; abtrennen; aussondern; isolieren; scheiden; separieren; trennen absondern; auf die Seite legen; beiseitelegen; beseitigen; entfernen; fortbringen; fortschaffen; vertreiben; wegschaffen; wegtun; zurücklegen
isoleren absondern; abtrennen; aussondern; isolieren; separieren; trennen abdichten; abseits stellen; auf die Seite legen; beiseitelegen; dichten; einpferchen; einschließen; einsperren; festsetzen; gefangenhalten; isolieren; zurücklegen
scheiden absondern; abspalten; scheiden; separieren; trennen abkoppeln; abreißen; aufbinden; aufhaken; aufknoten; aufknöpfen; aufknüpfen; auflösen; aufmachen; aus einander spleißen; auseinandergehen; auseinanderstieben; auseinandertreiben; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; locker machen; lockern; losbekommen; loskoppeln; loskriegen; loslösen; losmachen; losreißen; lösen; scheiden; spleißen; splissen; teilen; trennen; unterbrechen; wegreißen; zerlegen; zerreißen
separeren absondern; abspalten; scheiden; separieren; trennen
splitsen absondern; abspalten; scheiden; separieren; trennen Trennung; abkoppeln; abreißen; aufgliedern; aufteilen; aus einander spleißen; dividieren; entkoppeln; gliedern; loskoppeln; losreißen; scheiden; spleißen; splissen; teilen; trennen; wegreißen; zerhacken; zerlegen; zerreißen

Synoniemen voor "separieren":


Wiktionary: separieren

Cross Translation:
FromToVia
• separieren → scheiden ↔ separate — disunite something from one thing
• separieren → scheiden ↔ separate — cause (things or people) to be separate
• separieren → afzonderen; scheiden; afscheiden; schiften ↔ séparer — désunir des parties d’un même tout qui étaient joindre.
• separieren → sorteren; selecteren; afzonderen; scheiden; afscheiden; schiften ↔ trier — séparer ce que l'on souhaite garder et ce que l'on souhaite jeter.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0454 seconde
Page rendered in 1.0 seconds