Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: strafen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: strafen

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. strafen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor strafen (Duits) in het Nederlands

strafen:

strafen werkwoord (strafe, strafst, straft, strafte, straftet, gestraft)

  1. strafen (bestrafen)
    straffen; afstraffen
    • straffen werkwoord (staf, staft, stafte, staften, gestraft)
    • afstraffen werkwoord (straf af, straft af, strafte af, straften af, afgestraft)
  2. strafen (bestrafen; züchtigen)
    straffen; bestraffen; sancties treffen
  3. strafen (züchtigen; kasteien; bestrafen)
    kastijden; tuchtigen; geselen
    • kastijden werkwoord (kastijd, kastijdt, kastijdde, kastijdden, gekastijd)
    • tuchtigen werkwoord (tuchtig, tuchtigt, tuchtigde, tuchtigden, getuchtigd)
    • geselen werkwoord (gesel, geselt, geselde, geselden, gegeseld)

Conjugations for strafen:

Präsens
  1. strafe
  2. strafst
  3. straft
  4. strafen
  5. straft
  6. strafen
Imperfekt
  1. strafte
  2. straftest
  3. strafte
  4. straften
  5. straftet
  6. straften
Perfekt
  1. habe gestraft
  2. hast gestraft
  3. hat gestraft
  4. haben gestraft
  5. habt gestraft
  6. haben gestraft
1. Konjunktiv [1]
  1. strafe
  2. strafest
  3. strafe
  4. strafen
  5. strafet
  6. strafen
2. Konjunktiv
  1. strafte
  2. straftest
  3. strafte
  4. straften
  5. straftet
  6. straften
Futur 1
  1. werde strafen
  2. wirst strafen
  3. wird strafen
  4. werden strafen
  5. werdet strafen
  6. werden strafen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde strafen
  2. würdest strafen
  3. würde strafen
  4. würden strafen
  5. würdet strafen
  6. würden strafen
Diverses
  1. straf!
  2. straft!
  3. strafen Sie!
  5. gestraft
  6. strafend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor strafen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstraffen bestrafen; strafen
bestraffen bestrafen; strafen; züchtigen
geselen bestrafen; kasteien; strafen; züchtigen
kastijden bestrafen; kasteien; strafen; züchtigen
sancties treffen bestrafen; strafen; züchtigen
straffen bestrafen; strafen; züchtigen
tuchtigen bestrafen; kasteien; strafen; züchtigen

Synoniemen voor "strafen":


Wiktionary: strafen

strafen
verb
  1. (transitiv) eine unangenehme Erfahrung machen lassen, als Folge einer nicht erwünschten Handlung; eine Strafe auferlegen
strafen
verb
  1. negatieve consequenties verbinden aan een als verkeerd geziene daad
Cross Translation:
FromToVia
• strafen → straffen; afstraffen; bestraffen ↔ punish — to cause to suffer for crime or misconduct
• strafen → straffen; bestraffen ↔ punir — infliger une correction à quelqu’un.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0366 seconde
Page rendered in 1.0 seconds