Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. abschreiben:
  2. Abschreiben:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor abschreiben (Duits) in het Nederlands

abschreiben:

abschreiben werkwoord (schreibe ab, schriebst ab, schreibt ab, schrieb ab, schriebt ab, abgeschrieben)

  1. abschreiben
    afschrijven
    • afschrijven werkwoord (schrijf af, schrijft af, schreef af, schreven af, afgeschreven)
  2. abschreiben
    spieken; afkijken
    • spieken werkwoord (spiek, spiekt, spiekte, spiekten, gespiekt)
    • afkijken werkwoord (kijk af, kijkt af, keek af, keken af, afgekeken)
  3. abschreiben (kopieren)
    kopiëren; overschrijven
    • kopiëren werkwoord (kopiëer, kopiëert, kopiëerde, kopiëerden, gekopiëerd)
    • overschrijven werkwoord (overschrijf, overschrijft, overschreef, overschreven, overschreven)
  4. abschreiben (zu Ende schreiben)
    ten einde schrijven
    • ten einde schrijven werkwoord (schrijf ten einde, schrijft ten einde, schreef ten einde, schreven ten einde, ten einde geschreven)

Conjugations for abschreiben:

Präsens
  1. schreibe ab
  2. schriebst ab
  3. schreibt ab
  4. schreiben ab
  5. schreibt ab
  6. schreiben ab
Imperfekt
  1. schrieb ab
  2. schriebst ab
  3. schrieb ab
  4. schrieben ab
  5. schriebt ab
  6. schrieben ab
Perfekt
  1. habe abgeschrieben
  2. hast abgeschrieben
  3. hat abgeschrieben
  4. haben abgeschrieben
  5. habt abgeschrieben
  6. haben abgeschrieben
1. Konjunktiv [1]
  1. schreibe ab
  2. schreibest ab
  3. schreibe ab
  4. schreiben ab
  5. schreibet ab
  6. schreiben ab
2. Konjunktiv
  1. schriebe ab
  2. schriebest ab
  3. schriebe ab
  4. schrieben ab
  5. schriebet ab
  6. schrieben ab
Futur 1
  1. werde abschreiben
  2. wirst abschreiben
  3. wird abschreiben
  4. werden abschreiben
  5. werdet abschreiben
  6. werden abschreiben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde abschreiben
  2. würdest abschreiben
  3. würde abschreiben
  4. würden abschreiben
  5. würdet abschreiben
  6. würden abschreiben
Diverses
  1. schreib ab!
  2. schreibt ab!
  3. schreiben Sie ab!
  4. abgeschrieben
  5. abschreibend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor abschreiben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkijken Abgucken; Abschreiben
afschrijven Abschreiben
kopiëren Kopieren
overschrijven Abgucken; Abschreiben
spieken Abgucken; Abschreiben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkijken abschreiben
afschrijven abschreiben amortisieren
kopiëren abschreiben; kopieren falsifizieren; fälschen; imitieren; kopieren; nachahmen; nachbilden; nachmachen; verfälschen; verkehren; vervielfältigen
overschrijven abschreiben; kopieren außer Kraft setzen; deponieren; eintragenlassen; herüberschicken; hinterlegen; umbuchen von Geld; übermitteln; überschreiben; übersenden; überweisen
spieken abschreiben
ten einde schrijven abschreiben; zu Ende schreiben

Synoniemen voor "abschreiben":


Abschreiben:

Abschreiben [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Abschreiben
    afschrijven
  2. Abschreiben (Abgucken)
    overschrijven; overkalken; spieken; afkijken

Vertaal Matrix voor Abschreiben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkijken Abgucken; Abschreiben
afschrijven Abschreiben
overkalken Abgucken; Abschreiben
overschrijven Abgucken; Abschreiben
spieken Abgucken; Abschreiben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkijken abschreiben
afschrijven abschreiben; amortisieren
overschrijven abschreiben; außer Kraft setzen; deponieren; eintragenlassen; herüberschicken; hinterlegen; kopieren; umbuchen von Geld; übermitteln; überschreiben; übersenden; überweisen
spieken abschreiben

Wiktionary: Abschreiben

Abschreiben
noun
  1. de conversie naar een geschreven tekst van een andere geschreven, getypte of gedrukte tekst.

Computer vertaling door derden: