Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Wald:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Wald (Duits) in het Nederlands

Wald:

Wald [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Wald (Waldung; Busch; Forst)
    het bos
    – heleboel bomen bij elkaar 1
    • bos [het ~] zelfstandig naamwoord
      • we maakten een wandeling in het bos1
    het bosland; het geboomte; het woud
    • bosland [het ~] zelfstandig naamwoord
    • geboomte [het ~] zelfstandig naamwoord
    • woud [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Wald (Holz; Waldung)
    het woud
    • woud [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Wald
    de bos
    – heleboel bomen bij elkaar 1
    • bos [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • we maakten een wandeling in het bos1

Vertaal Matrix voor Wald:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bos Busch; Forst; Wald; Waldung Bündel
bosland Busch; Forst; Wald; Waldung
geboomte Busch; Forst; Wald; Waldung
woud Busch; Forst; Holz; Wald; Waldung

Synoniemen voor "Wald":


Wiktionary: Wald

Wald
noun
  1. größere von Bäumen dicht bewachsene FlächeZu den sprachlichen Implikationen von „Wald“ siehe: Ludwig M. Eichinger: Der Wald in der deutschen Sprache. Vorgestern, gestern und heute. In: Der Sprachdienst 24, Heft 3, 2008, Seite 2-13.
Wald
noun
  1. groot bos

Cross Translation:
FromToVia
Wald woud; bos forest — dense collection of trees
Wald bos bois — Ensemble d’arbres assez proches
Wald bos; aangelegd bos; woud; foreest forêt — vaste terrain couvert de bois

Verwante vertalingen van Wald