Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. glätten:
  2. Glätten:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor glätten (Duits) in het Nederlands

glätten:

glätten werkwoord (glätte, glättest, glättet, glättete, glättetet, geglättet)

  1. glätten (glattbügeln; bügeln; ausbügeln)
    strijken; gladstrijken
    • strijken werkwoord (strijk, strijkt, streek, streken, gestreken)
    • gladstrijken werkwoord (strijk glad, strijkt glad, strijkte glad, strijkten glad, gladgestreken)
  2. glätten (egalisieren; ebnen; ausstreichen)
    vereffenen; effenen; egaliseren
    • vereffenen werkwoord (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
    • effenen werkwoord (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • egaliseren werkwoord (egaliseer, egaliseert, egaliseerde, egaliseerden, geëgaliseerd)
  3. glätten (planieren; ebenen)
    planeren
    • planeren werkwoord (planeer, planeert, planeerde, planeerden, geplaneerd)
  4. glätten (flächen; egalisieren; polieren; )
    egaliseren; gelijkmaken; effenen; gladmaken
    • egaliseren werkwoord (egaliseer, egaliseert, egaliseerde, egaliseerden, geëgaliseerd)
    • gelijkmaken werkwoord (maak gelijk, maakt gelijk, maakte gelijk, maakten gelijk, gelijk gemaakt)
    • effenen werkwoord (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • gladmaken werkwoord (maak glad, maakt glad, maakte glad, maakten glad, gladgemaakt)
  5. glätten (glattstreichen; schleifen; schlichten; )
    gladmaken; gladwrijven
    • gladmaken werkwoord (maak glad, maakt glad, maakte glad, maakten glad, gladgemaakt)
    • gladwrijven werkwoord (wrijf glad, wrijft glad, wreef glad, wreven glad, gladgewreven)

Conjugations for glätten:

Präsens
  1. glätte
  2. glättest
  3. glättet
  4. glätten
  5. glättet
  6. glätten
Imperfekt
  1. glättete
  2. glättetest
  3. glättete
  4. glätteten
  5. glättetet
  6. glätteten
Perfekt
  1. habe geglättet
  2. hast geglättet
  3. hat geglättet
  4. haben geglättet
  5. habt geglättet
  6. haben geglättet
1. Konjunktiv [1]
  1. glätte
  2. glättest
  3. glätte
  4. glätten
  5. glättet
  6. glätten
2. Konjunktiv
  1. glättete
  2. glättetest
  3. glättete
  4. glätteten
  5. glättetet
  6. glätteten
Futur 1
  1. werde glätten
  2. wirst glätten
  3. wird glätten
  4. werden glätten
  5. werdet glätten
  6. werden glätten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde glätten
  2. würdest glätten
  3. würde glätten
  4. würden glätten
  5. würdet glätten
  6. würden glätten
Diverses
  1. glätte!
  2. glättet!
  3. glätten Sie!
  4. geglättet
  5. glättend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor glätten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gelijkmaken Angleichen; Assimilieren; Ebnen; Nivellieren
vereffenen Abrechnen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
effenen ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln abplatten; ebnen; egalisieren
egaliseren ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln
gelijkmaken ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln ausgleichen; ebnen; egalisieren; nivellieren
gladmaken abscheuern; aufpolieren; ausbügeln; ausrüsten; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; feilen; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glattstreichen; glimmen; glitzern; glätten; herausputzen; polieren; schaben; scheuern; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln
gladstrijken ausbügeln; bügeln; glattbügeln; glätten
gladwrijven abscheuern; aufpolieren; ausrüsten; feilen; glattstreichen; glätten; herausputzen; polieren; schaben; scheuern; schleifen; schlichten; schmirgeln
planeren ebenen; glätten; planieren
strijken ausbügeln; bügeln; glattbügeln; glätten
vereffenen ausstreichen; ebnen; egalisieren; glätten abrechnen; abtragen; abzahlen; aufheben; auflösen; ausgleichen; begleichen; freikaufen; liquidieren; schließen; tilgen; verrechnen; zahlen

Synoniemen voor "glätten":


Wiktionary: glätten

glätten
verb
  1. vereffenen, aanzuiveren
  2. door strijken glad of effen maken

Cross Translation:
FromToVia
glätten glad; maken; gladstrijken; afvlakken smoothen — make smooth

Glätten:

Glätten [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Glätten (Abflachen)
    afvlakken

Vertaal Matrix voor Glätten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afvlakken Abflachen; Glätten

Computer vertaling door derden: