Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. bemächtigen:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. bemachtigen:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor bemächtigt (Duits) in het Nederlands

bemächtigen:

bemächtigen werkwoord (bemächtige, bemächtigst, bemächtigt, bemächtigte, bemächtigtet, bemächtigt)

  1. bemächtigen (aneignen)
    bemachtigen
    • bemachtigen werkwoord (bemachtig, bemachtigt, bemachtigde, bemachtigden, bemachtigd)

Conjugations for bemächtigen:

Präsens
  1. bemächtige
  2. bemächtigst
  3. bemächtigt
  4. bemächtigen
  5. bemächtigt
  6. bemächtigen
Imperfekt
  1. bemächtigte
  2. bemächtigtest
  3. bemächtigte
  4. bemächtigten
  5. bemächtigtet
  6. bemächtigten
Perfekt
  1. habe bemächtigt
  2. hast bemächtigt
  3. hat bemächtigt
  4. haben bemächtigt
  5. habt bemächtigt
  6. haben bemächtigt
1. Konjunktiv [1]
  1. bemächtige
  2. bemächtigest
  3. bemächtige
  4. bemächtigen
  5. bemächtiget
  6. bemächtigen
2. Konjunktiv
  1. bemächtigte
  2. bemächtigtest
  3. bemächtigte
  4. bemächtigten
  5. bemächtigtet
  6. bemächtigten
Futur 1
  1. werde bemächtigen
  2. wirst bemächtigen
  3. wird bemächtigen
  4. werden bemächtigen
  5. werdet bemächtigen
  6. werden bemächtigen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bemächtigen
  2. würdest bemächtigen
  3. würde bemächtigen
  4. würden bemächtigen
  5. würdet bemächtigen
  6. würden bemächtigen
Diverses
  1. bemächtig!
  2. bemächtigt!
  3. bemächtigen Sie!
  4. bemächtigt
  5. bemächtigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor bemächtigen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bemachtigen aneignen; bemächtigen

Synoniemen voor "bemächtigen":




Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bemächtigt (Nederlands) in het Duits

bemachtigen:

bemachtigen werkwoord (bemachtig, bemachtigt, bemachtigde, bemachtigden, bemachtigd)

  1. bemachtigen
    bemächtigen; aneignen
    • bemächtigen werkwoord (bemächtige, bemächtigst, bemächtigt, bemächtigte, bemächtigtet, bemächtigt)
    • aneignen werkwoord (eigne an, eignst an, eignt an, eignte an, eigntet an, angeeignet)

Conjugations for bemachtigen:

o.t.t.
  1. bemachtig
  2. bemachtigt
  3. bemachtigt
  4. bemachtigen
  5. bemachtigen
  6. bemachtigen
o.v.t.
  1. bemachtigde
  2. bemachtigde
  3. bemachtigde
  4. bemachtigden
  5. bemachtigden
  6. bemachtigden
v.t.t.
  1. heb bemachtigd
  2. hebt bemachtigd
  3. heeft bemachtigd
  4. hebben bemachtigd
  5. hebben bemachtigd
  6. hebben bemachtigd
v.v.t.
  1. had bemachtigd
  2. had bemachtigd
  3. had bemachtigd
  4. hadden bemachtigd
  5. hadden bemachtigd
  6. hadden bemachtigd
o.t.t.t.
  1. zal bemachtigen
  2. zult bemachtigen
  3. zal bemachtigen
  4. zullen bemachtigen
  5. zullen bemachtigen
  6. zullen bemachtigen
o.v.t.t.
  1. zou bemachtigen
  2. zou bemachtigen
  3. zou bemachtigen
  4. zouden bemachtigen
  5. zouden bemachtigen
  6. zouden bemachtigen
diversen
  1. bemachtig!
  2. bemachtigt!
  3. bemachtigd
  4. bemachtigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bemachtigen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aneignen bemachtigen aanleren; eigen maken; in bezit nemen; leren; oppikken; opsteken; toeëigenen; verwerven
bemächtigen bemachtigen

Wiktionary: bemachtigen

bemachtigen
verb
  1. in handen zien te krijgen

Cross Translation:
FromToVia
bemachtigen greifen; angreifen; ergreifen agripper — sens transitif
bemachtigen packen; greifen; fangen; fassen; erwischen saisir — Prendre vivement.