Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Sühne:
  2. sühnen:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Sühne (Duits) in het Nederlands

Sühne:

Sühne [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Sühne (Buße; Geldbuße; Geldstrafe; )
    de boete; de penalty
    • boete [de ~] zelfstandig naamwoord
    • penalty [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. die Sühne (Bussestrafe; Pönitenz; Prüfung; )
    de boetedoening; boetstraf

Vertaal Matrix voor Sühne:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boete Buße; Geldbuße; Geldstrafe; Strafe; Strafmandat; Strafstoß; Sühne; Zollstrafe Freiheitsstrafe; Gefängnisstrafe; Haft; Strafe; Strafzettel
boetedoening Bussestrafe; Buße; Feuerprobe; Genugtuung; Prüfung; Pönitenz; Sühne; Sühnung; Versuchung
boetstraf Bussestrafe; Buße; Feuerprobe; Genugtuung; Prüfung; Pönitenz; Sühne; Sühnung; Versuchung
penalty Buße; Geldbuße; Geldstrafe; Strafe; Strafmandat; Strafstoß; Sühne; Zollstrafe Elfmeter; Elfmeterstoß

Wiktionary: Sühne


Cross Translation:
FromToVia
Sühne boetedoening atonement — reconciliation of God and mankind

sühnen:

sühnen werkwoord (sühne, sühnst, sühnt, sühnte, sühntet, gesühnt)

  1. sühnen (gutmachen; aufarbeiten; abbüßen)
    goedmaken; bijspijkeren; inhalen
    • goedmaken werkwoord (maak goed, maakt goed, maakte goed, maakten goed, goedgemaakt)
    • bijspijkeren werkwoord (spijker bij, spijkert bij, spijkerde bij, spijkerden bij, bijgespijkerd)
    • inhalen werkwoord (haal in, haalt in, haalde in, haalden in, ingehaald)
  2. sühnen (kompensieren; ersetzen; vergüten; )
    compenseren; vergoeden; goedmaken
    • compenseren werkwoord (compenseer, compenseert, compenseerde, compenseerden, gecompenseerd)
    • vergoeden werkwoord (vergoed, vergoedt, vergoedde, vergoedden, vergoed)
    • goedmaken werkwoord (maak goed, maakt goed, maakte goed, maakten goed, goedgemaakt)
  3. sühnen
    boeten voor; bloeden voor

Conjugations for sühnen:

Präsens
  1. sühne
  2. sühnst
  3. sühnt
  4. sühnen
  5. sühnt
  6. sühnen
Imperfekt
  1. sühnte
  2. sühntest
  3. sühnte
  4. sühnten
  5. sühntet
  6. sühnten
Perfekt
  1. habe gesühnt
  2. hast gesühnt
  3. hat gesühnt
  4. haben gesühnt
  5. habt gesühnt
  6. haben gesühnt
1. Konjunktiv [1]
  1. sühne
  2. sühnest
  3. sühne
  4. sühnen
  5. sühnet
  6. sühnen
2. Konjunktiv
  1. sühnte
  2. sühntest
  3. sühnte
  4. sühnten
  5. sühntet
  6. sühnten
Futur 1
  1. werde sühnen
  2. wirst sühnen
  3. wird sühnen
  4. werden sühnen
  5. werdet sühnen
  6. werden sühnen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde sühnen
  2. würdest sühnen
  3. würde sühnen
  4. würden sühnen
  5. würdet sühnen
  6. würden sühnen
Diverses
  1. sühn!
  2. sühnt!
  3. sühnen Sie!
  4. gesühnt
  5. sühnend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor sühnen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
compenseren Ausgleichen; Kompensieren; Vergüten
goedmaken Ausgleichen; Gutmachen
inhalen Aufholen
vergoeden Ausgleichen; Kompensieren; Rückerstatten; Vergüten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijspijkeren abbüßen; aufarbeiten; gutmachen; sühnen
bloeden voor sühnen
boeten voor sühnen
compenseren abbüßen; ausgleichen; belohnen; einbringen; entgelten; ersetzen; erstatten; gutmachen; honorieren; kompensieren; sühnen; vergüten; wiedergutmachen
goedmaken abbüßen; aufarbeiten; ausgleichen; belohnen; einbringen; entgelten; ersetzen; erstatten; gutmachen; honorieren; kompensieren; sühnen; vergüten; wiedergutmachen Freiden schließen; abhelfen; aufbessern; ausbauen; ausbessern; beilegen; berichtigen; bessern; deichseln; ergänzen; erneuern; fixen; flicken; gutmachen; hinkriegen; innovieren; korrigieren; montieren; renovieren; reparieren; restaurieren; verbessern; vervollkommnen; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen
inhalen abbüßen; aufarbeiten; gutmachen; sühnen Passieren; einholen; vorbeifahren; vorübergehen; überholen
vergoeden abbüßen; ausgleichen; belohnen; einbringen; entgelten; ersetzen; erstatten; gutmachen; honorieren; kompensieren; sühnen; vergüten; wiedergutmachen abkaufen; entschädigen; zurückzahlen

Synoniemen voor "sühnen":