Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. vier:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. vier:
  2. vieren:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor vier (Duits) in het Nederlands

vier:

vier bijvoeglijk naamwoord

  1. vier (vierzahl)
    vier; viertal
    • vier bijvoeglijk naamwoord
    • viertal bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor vier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
viertal Quartett
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vier vier; vierzahl
viertal vier; vierzahl

Wiktionary: vier

vier
  1. die Kardinalzahl zwischen drei und fünf

Cross Translation:
FromToVia
vier vier four — the cardinal number 4

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van vier



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vier (Nederlands) in het Duits

vier:

vier bijvoeglijk naamwoord

  1. vier (viertal)
    vier; vierzahl

Vertaal Matrix voor vier:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vier vier; viertal
vierzahl vier; viertal

Wiktionary: vier

vier
  1. die Kardinalzahl zwischen drei und fünf

Cross Translation:
FromToVia
vier vier four — the cardinal number 4
vier Vier quatreentier naturel égal à trois plus un.

vier vorm van vieren:

vieren werkwoord (vier, viert, vierde, vierden, gevierd)

  1. vieren (celebreren; feesten; feestvieren)
    feiern; zelebrieren; einFestfeiern
    • feiern werkwoord (feiere, feierst, feiert, feierte, feiertet, gefeiert)
    • zelebrieren werkwoord (zelebriere, zelebrierst, zelebriert, zelebrierte, zelebriertet, zelebriert)
    • einFestfeiern werkwoord
  2. vieren (laten vieren)
    feiern; feiern lassen
    • feiern werkwoord (feiere, feierst, feiert, feierte, feiertet, gefeiert)
    • feiern lassen werkwoord

Conjugations for vieren:

o.t.t.
  1. vier
  2. viert
  3. viert
  4. vieren
  5. vieren
  6. vieren
o.v.t.
  1. vierde
  2. vierde
  3. vierde
  4. vierden
  5. vierden
  6. vierden
v.t.t.
  1. heb gevierd
  2. hebt gevierd
  3. heeft gevierd
  4. hebben gevierd
  5. hebben gevierd
  6. hebben gevierd
v.v.t.
  1. had gevierd
  2. had gevierd
  3. had gevierd
  4. hadden gevierd
  5. hadden gevierd
  6. hadden gevierd
o.t.t.t.
  1. zal vieren
  2. zult vieren
  3. zal vieren
  4. zullen vieren
  5. zullen vieren
  6. zullen vieren
o.v.t.t.
  1. zou vieren
  2. zou vieren
  3. zou vieren
  4. zouden vieren
  5. zouden vieren
  6. zouden vieren
diversen
  1. vier!
  2. viert!
  3. gevierd
  4. vierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vieren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
einFestfeiern celebreren; feesten; feestvieren; vieren
feiern celebreren; feesten; feestvieren; laten vieren; vieren aan de dijk zetten; aanmoedigen; aanvuren; afdanken; afvloeien; bejubelen; bemoedigen; congé geven; eruit gooien; feestelijk onthalen; fuiven; fêteren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; van zijn positie verdrijven
feiern lassen laten vieren; vieren
zelebrieren celebreren; feesten; feestvieren; vieren

Verwante definities voor "vieren":

  1. er op feestelijke wijze aandacht aan besteden1
    • we vieren feest vandaag1

Wiktionary: vieren

vieren
verb
  1. een feest vieren
  2. een touw of kabel vieren
vieren
verb
  1. Seemannssprache: ein Tau, eine Kette kontrolliert ablaufen lassen, um Lasten, Segel, Anker und dergleichen herunterzulassen

Cross Translation:
FromToVia
vieren zelebrieren; feiern celebrate — extol or honour in a solemn manner
vieren zelebrieren; feiern celebrate — honour by rites, ceremonies, etc.
vieren zelebrieren; feiern celebrate — perform or participate in
vieren zelebrieren; festlich begehen; feiern célébrer — (transitive)
vieren feiern fêtercélébrer une fête.
vieren auslassen; herauslassen; herausfließen lassen lâcherdétendre, desserrer quelque chose.

Computer vertaling door derden: