Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- bezeugen:
-
Wiktionary:
- bezeugen → betuigen, vrijpleiten
- bezeugen → afleggen, getuigen, certificeren, aantonen, adstrueren, bewijzen, staven, uitwijzen, waarmaken
Duits
Uitgebreide vertaling voor bezeugen (Duits) in het Nederlands
bezeugen:
Conjugations for bezeugen:
Präsens
- bezeuge
- bezeugst
- bezeugt
- bezeugen
- bezeugt
- bezeugen
Imperfekt
- bezeugte
- bezeugtest
- bezeugte
- bezeugten
- bezeugtet
- bezeugten
Perfekt
- habe bezeugt
- hast bezeugt
- hat bezeugt
- haben bezeugt
- habt bezeugt
- haben bezeugt
1. Konjunktiv [1]
- bezeuge
- bezeugest
- bezeuge
- bezeugen
- bezeuget
- bezeugen
2. Konjunktiv
- bezeugte
- bezeugtest
- bezeugte
- bezeugten
- bezeugtet
- bezeugten
Futur 1
- werde bezeugen
- wirst bezeugen
- wird bezeugen
- werden bezeugen
- werdet bezeugen
- werden bezeugen
1. Konjunktiv [2]
- würde bezeugen
- würdest bezeugen
- würde bezeugen
- würden bezeugen
- würdet bezeugen
- würden bezeugen
Diverses
- bezeug!
- bezeugt!
- bezeugen Sie!
- bezeugt
- bezeugend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor bezeugen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
getuigen | Zeugen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
betonen | bezeigen; bezeugen; erweisen | Nachdruck verleihen |
betuigen | bezeigen; bezeugen; erweisen | |
getuigen | bezeugen |
Synoniemen voor "bezeugen":
Wiktionary: bezeugen
bezeugen
Cross Translation:
verb
-
iets duidelijk stellen
-
aantoonen of betoogen dat iemand aan iets niet schuldig is
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bezeugen | → afleggen | ↔ bear — declare |
• bezeugen | → getuigen | ↔ depose — to give evidence or testimony |
• bezeugen | → getuigen | ↔ testify — to make a declaration, or give evidence, under oath |
• bezeugen | → certificeren; getuigen | ↔ attester — certifier un fait, soit de vif voix, soit par écrit. |
• bezeugen | → aantonen; adstrueren; bewijzen; staven; uitwijzen; waarmaken; certificeren; getuigen | ↔ démontrer — prouver d’une manière évidente et convaincante. |
• bezeugen | → certificeren; getuigen | ↔ témoigner — porter témoignage, servir de témoin. |
Computer vertaling door derden: