Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- senden:
-
Wiktionary:
- senden → omroepen, uitzenden, zenden, verzenden, sturen, opsturen, doen toekomen, opzenden, adresseren
Duits
Uitgebreide vertaling voor senden (Duits) in het Nederlands
senden:
-
senden (verschicken; abschicken)
-
senden (ausstrahlen)
-
senden (besorgen; zustellen; hergeben; reichen; austragen; herreichen; liefern; ins Haus liefern)
-
senden (verweisen; hinweisen; überweisen; ausschicken; weisen; einweisen; lenken; leiten; geleiten; schicken; führen; hinüberschicken; herüberschicken)
-
senden (ins Haus liefern; bestellen; bringen; zustellen; besorgen; abgeben; abliefern; liefern)
bestellen; brengen; afgeven; bezorgen; afleveren; thuisbezorgen; overhandigen-
thuisbezorgen werkwoord (bezorg thuis, bezorgt thuis, bezorgde thuis, bezorgden thuis, thuisbezorgd)
-
senden (anfordern; bestellen; zustellen; austragen; liefern; insHausliefern)
-
senden (Signale geben; telegrafieren)
-
senden (telegrafieren; funken)
-
senden (E-Mail senden)
Conjugations for senden:
Präsens
- sende
- sendest
- sendet
- senden
- sendet
- senden
Imperfekt
- sendete
- sendetest
- sendete
- sendeten
- sendetet
- sendeten
Perfekt
- habe gesendet
- hast gesendet
- hat gesendet
- haben gesendet
- habt gesendet
- haben gesendet
1. Konjunktiv [1]
- sende
- sendest
- sende
- senden
- sendet
- senden
2. Konjunktiv
- sendete
- sendetest
- sendete
- sendeten
- sendetet
- sendeten
Futur 1
- werde senden
- wirst senden
- wird senden
- werden senden
- werdet senden
- werden senden
1. Konjunktiv [2]
- würde senden
- würdest senden
- würde senden
- würden senden
- würdet senden
- würden senden
Diverses
- send!
- sendet!
- senden Sie!
- gesendet
- sendend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor senden:
Synoniemen voor "senden":
Wiktionary: senden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• senden | → omroepen; uitzenden | ↔ broadcast — to transmit a message or signal via radio waves or electronic means |
• senden | → zenden; verzenden; sturen; opsturen | ↔ send — make something go somewhere |
• senden | → doen toekomen; sturen; opsturen; zenden; opzenden; verzenden; adresseren | ↔ adresser — envoyer directement à une personne, en un lieu. |