Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. spinnen:
    • Wiktionary:
      spinnen → spinnen
      spinnen → spinnen
    • Synoniemen voor "spinnen":
      einen vom Pferd erzählen; fabulieren; spintisieren; Unsinn erzählen
      weben
      eine Meise haben; einen an der Klatsche haben; einen an der Waffel haben; einen Dachschaden haben; einen Hammer haben; einen Piep haben; einen Piepmatz haben; einen Sockenschuss haben; einen Spleen haben; einen Vogel haben; Haschmich haben; leicht verrückt sein; nicht ganz richtig im Kopf sein
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. spinnen:
  2. spin:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor spinnen (Duits) in het Nederlands

spinnen:


Synoniemen voor "spinnen":

  • einen vom Pferd erzählen; fabulieren; spintisieren; Unsinn erzählen
  • weben
  • eine Meise haben; einen an der Klatsche haben; einen an der Waffel haben; einen Dachschaden haben; einen Hammer haben; einen Piep haben; einen Piepmatz haben; einen Sockenschuss haben; einen Spleen haben; einen Vogel haben; Haschmich haben; leicht verrückt sein; nicht ganz richtig im Kopf sein

Wiktionary: spinnen

spinnen
  1. einen Faden herstellen, Erstellung von Garn aus einzelnen Fasern
  2. von Spinnen, Insekten: mit Hilfe von Drüsen einen Faden herstellen
spinnen
verb
  1. een lange draad vervaardigen door enkele vezels in elkaar te vervlechten

Cross Translation:
FromToVia
spinnen spinnen spin — to make yarn



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spinnen (Nederlands) in het Duits

spinnen:

spinnen werkwoord (spin, spint, spinde, spinden, gespint)

  1. spinnen
    schnurren
    • schnurren werkwoord (schnurre, schnurrst, schnurrt, schnurrte, schnurrtet, geschnurrt)

Conjugations for spinnen:

o.t.t.
  1. spin
  2. spint
  3. spint
  4. spinnen
  5. spinnen
  6. spinnen
o.v.t.
  1. spinde
  2. spinde
  3. spinde
  4. spinden
  5. spinden
  6. spinden
v.t.t.
  1. heb gespint
  2. hebt gespint
  3. heeft gespint
  4. hebben gespint
  5. hebben gespint
  6. hebben gespint
v.v.t.
  1. had gespint
  2. had gespint
  3. had gespint
  4. hadden gespint
  5. hadden gespint
  6. hadden gespint
o.t.t.t.
  1. zal spinnen
  2. zult spinnen
  3. zal spinnen
  4. zullen spinnen
  5. zullen spinnen
  6. zullen spinnen
o.v.t.t.
  1. zou spinnen
  2. zou spinnen
  3. zou spinnen
  4. zouden spinnen
  5. zouden spinnen
  6. zouden spinnen
en verder
  1. ben gespint
  2. bent gespint
  3. is gespint
  4. zijn gespint
  5. zijn gespint
  6. zijn gespint
diversen
  1. spin!
  2. spint!
  3. gespint
  4. spinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor spinnen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schnurren spinnen knorren; knorrend geluid maken

Verwante woorden van "spinnen":


Wiktionary: spinnen

spinnen
verb
  1. een lange draad vervaardigen door enkele vezels in elkaar te vervlechten
spinnen
  1. einen Faden herstellen, Erstellung von Garn aus einzelnen Fasern
  2. von Spinnen, Insekten: mit Hilfe von Drüsen einen Faden herstellen

Cross Translation:
FromToVia
spinnen schnurren purr — cat to make a vibrating sound in its throat
spinnen Schnurren purr — vibrating sound made by a cat when contented
spinnen spinnen spin — to make yarn
spinnen schnurren; summen ronronnerfaire entendre les ronrons, émettre un ronflement sourd et continu, en parlant d'un chat ou d'un félin, qui exprime en général son contentement.

spinnen vorm van spin:

spin [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de spin (soort snelbinder)
    die Gepäckspinne

Vertaal Matrix voor spin:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gepäckspinne soort snelbinder; spin

Verwante woorden van "spin":


Wiktionary: spin

spin
noun
  1. dier
spin
noun
  1. Entomologie: die bekannteste Ordnung der Spinnentiere
  2. Entomologie: kleines achtbeiniges Tier, das häufig Faden spinnt
  3. Physik: Eigendrehimpuls von Elementarteilchen

Cross Translation:
FromToVia
spin Spinne spider — arthropod
spin Spinne araignée — Arachnide.