Duits

Uitgebreide vertaling voor dezent (Duits) in het Nederlands

dezent:

dezent bijvoeglijk naamwoord

  1. dezent (brav; korrekt; gepflegt; )
    fatsoenlijk; decent; netjes; eerbaar; welvoeglijk; manierlijk
  2. dezent (sittsam; züchtig; ehrbar; geziemend)
    kuis; eerbaar; zedig
    • kuis bijvoeglijk naamwoord
    • eerbaar bijvoeglijk naamwoord
    • zedig bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor dezent:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kuis Reinigung; Säuberung
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
decent angemessen; brav; dezent; gepflegt; höflich; korrekt; sauber; sittsam; tugendhaft; züchtig
eerbaar angemessen; brav; dezent; ehrbar; gepflegt; geziemend; höflich; korrekt; sauber; sittsam; tugendhaft; züchtig ansehnlich; respektabel
fatsoenlijk angemessen; brav; dezent; gepflegt; höflich; korrekt; sauber; sittsam; tugendhaft; züchtig angemessen; anständig; gebildet; höflich; ordentlich; wohlanständig; wohlerzogen; zivilisiert
kuis dezent; ehrbar; geziemend; sittsam; züchtig anständig; fleckenlos; jungfraulich; keusch; rein; sauber; sittsam; unberührt; züchtig
welvoeglijk angemessen; brav; dezent; gepflegt; höflich; korrekt; sauber; sittsam; tugendhaft; züchtig ordentlich; schicklich
zedig dezent; ehrbar; geziemend; sittsam; züchtig achtenswert; angemessen; anständig; artig; ehrbar; ehrenwert; galant; höflich; ordentlich; schicklich; sittsam; tugendhaft; wohlanständig; wohlerzogen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
netjes angemessen; brav; dezent; gepflegt; höflich; korrekt; sauber; sittsam; tugendhaft; züchtig angemessen; anständig; aufgeräumt; gebildet; gepflegt; gesäubert; geziemend; höflich; ordentlich; passend; pur; rein; sauber; schicklich; säuberlich; tadellos; wohlanständig; wohlerzogen; zivilisiert
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
manierlijk angemessen; brav; dezent; gepflegt; höflich; korrekt; sauber; sittsam; tugendhaft; züchtig

Synoniemen voor "dezent":


Wiktionary: dezent


Cross Translation:
FromToVia
dezent bruikbaar; geschikt; doelmatig; gemakkelijk; gepast; passend; betamelijk; toepasselijk; behoorlijk; fatsoenlijk; keurig; voegzaam; welvoeglijk convenable — Qui est approprier, qui convient à quelqu’un ou à quelque chose.