Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Abfahrt:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Abfahrt (Duits) in het Nederlands

Abfahrt:

Abfahrt [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Abfahrt (Abreise)
    het vertrek; de afreis
    • vertrek [het ~] zelfstandig naamwoord
    • afreis [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Abfahrt (abfahren; abreisen)
    de afvaart; uitvaren; afvaren
    • afvaart [de ~] zelfstandig naamwoord
    • uitvaren [znw.] zelfstandig naamwoord
    • afvaren [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Abfahrt:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afreis Abfahrt; Abreise
afvaart Abfahrt; abfahren; abreisen
afvaren Abfahrt; abfahren; abreisen
uitvaren Abfahrt; abfahren; abreisen
vertrek Abfahrt; Abreise Halle; Kammer; Lokalität; Platz; Raum; Räumlichkeit; Saal; Zimmer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afvaren abfahren; ausfahren; auslaufen; losfahren; wegfahren
uitvaren ausfahren; auslaufen; keifen; schelten; schimpfen

Synoniemen voor "Abfahrt":


Wiktionary: Abfahrt

Abfahrt
noun
  1. Abfahrt von einer Autobahn
  2. die Fahrt nach unten, die Fahrt herab oder hinab
  3. Kurzform für: Abfahrtslauf, einer Sportdisziplin beim Skilaufen
  4. Beginn einer Fahrt (meist zu einem bestimmten Zeitpunkt oder ab einem bestimmten, örtlich festgelegten Punkt)
Abfahrt
noun
  1. de actie van het vertrekken of weggaan

Cross Translation:
FromToVia
Abfahrt vertrek departure — The act of departing
Abfahrt afdaling downhill — discipline of alpine skiing
Abfahrt afrit slip road — a segment of roadway that joins a motorway to ordinary roads
Abfahrt afdaling; neerdaling descenteaction de descendre ou par laquelle on descend.
Abfahrt vertrek départ — Action de quitter
Abfahrt afrit; afvaart; vertrek départmoment précis de l'action de partir.