Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor Bündel (Duits) in het Nederlands

Bündel:

Bündel [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Bündel
    de bundel
    • bundel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    de bos
    – langwerpige dingen die bij elkaar gehouden worden 1
    • bos [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • ik kocht een bos wortelen1

Bündel [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Bündel (Bund; Paket)
    de baal; de pak
    • baal [de ~] zelfstandig naamwoord
    • pak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. Bündel (Garbe; Bund; Busch; Büschel; Bausch)
    de schoof; de bundel; het bosje
    • schoof [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bundel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • bosje [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. Bündel (Kostüm; Päckchen; Paket; )
    de pak; het herenkostuum
    • pak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • herenkostuum [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. Bündel (Stück; Päckchen; Bund; )
    de tranche; de plak; de moot
    • tranche [de ~] zelfstandig naamwoord
    • plak [de ~] zelfstandig naamwoord
    • moot [de ~] zelfstandig naamwoord

Bündel [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Bündel (Büsche; Sträucher)
    de schoven; de bosjes; de bundels
    • schoven [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • bosjes [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • bundels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Bündel

  1. Bündel (Paket)

Vertaal Matrix voor Bündel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
baal Bund; Bündel; Paket
bos Bündel Busch; Forst; Wald; Waldung
bosje Bausch; Bund; Busch; Bündel; Büschel; Garbe Busch; Büschel; Gebüsch; Kopf; Staude; Strauch
bosjes Bündel; Büsche; Sträucher Büsche; Sträucher
bundel Bausch; Bund; Busch; Bündel; Büschel; Garbe Band; Gedichtband; Gedichtbündel; Sammlung von Gedichten
bundels Bündel; Büsche; Sträucher Bücher; Werke
herenkostuum Bund; Bündel; Kostüm; Kästchen; Paket; Postpaket; Päckchen; kleinePaket
moot Bund; Bündel; Kostüm; Kästchen; Paket; Postpaket; Päckchen; Stück
pak Bund; Bündel; Kostüm; Kästchen; Paket; Postpaket; Päckchen; kleinePaket Anzug; Kostüm; Smoking
plak Bund; Bündel; Kostüm; Kästchen; Paket; Postpaket; Päckchen; Stück Leim; Medaille; Orden; Riegel; Stange; Tafel
schoof Bausch; Bund; Busch; Bündel; Büschel; Garbe
schoven Bündel; Büsche; Sträucher
tranche Bund; Bündel; Kostüm; Kästchen; Paket; Postpaket; Päckchen; Stück
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
bundel Bündel; Paket Einzelvorgangsbündel

Synoniemen voor "Bündel":


Wiktionary: Bündel

Bündel
noun
  1. etwas Zusammengebundenes; aneinander gebundene Gegenstände
Bündel
noun
  1. zijdelings bijeengehouden verzameling langwerpige voorwerpen

Cross Translation:
FromToVia
Bündel bundel bundle — group of objects held together by wrapping or tying
Bündel bundel bundle — package wrapped or tied up for carrying
Bündel spierbundel bundle — biology: cluster of closely bound muscle or nerve fibres
Bündel bundel; hoop bundle — colloquial: large amount, especially of money
Bündel pak; pakket; pakje paquetemballage, colis, regroupant plusieurs choses.

Verwante vertalingen van Bündel



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Bündel (Nederlands) in het Duits

bundel:

bundel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de bundel (schoof; bosje)
    Bund; der Busch; Bündel; Büschel; die Garbe; der Bausch
    • Bund [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Busch [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bündel [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Büschel [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Garbe [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Bausch [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. de bundel (gedichtenbundel)
    der Gedichtband; der Band
    • Gedichtband [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Band [der ~] zelfstandig naamwoord
  3. de bundel (gedichtenverzameling)
    Gedichtbündel; die Sammlung von Gedichten

bundel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de bundel (bos)
    der Bündel
    • Bündel [der ~] zelfstandig naamwoord

bundel

  1. bundel
  2. bundel
    Paket; Bündel

Vertaal Matrix voor bundel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Band bundel; gedichtenbundel band; binding; blaaskapel; boekdeel; deel; fanfare; fanfarekorps; gebondenheid; geluidsniveau; harmonie; het gebonden zijn; kapel; muziekkorps; volume
Bausch bosje; bundel; schoof dreumes; drol; kort en dik persoon; onderkruipsel; propje
Bund bosje; bundel; schoof akkoord; associatie; baal; band; binding; boekdeel; bond; bondgenootschap; broederschap; coalitie; coöperatie; deel; federatie; genootschap; herenkostuum; liga; moot; pact; pak; plak; samenwerkingsverband; sociëteit; tranche; unie; verbond; verdrag; vereniging; volume
Busch bosje; bundel; schoof boeket; bos; bos bloemen; bosje; bosland; geboomte; heester; jungle; kreupelbos; kreupelhout; oerwoud; rimboe; struik; woud
Bündel bos; bosje; bundel; schoof baal; bosjes; bundels; herenkostuum; moot; pak; plak; schoven; tranche
Büschel bosje; bundel; schoof bosje; heester; oogst; opbrengst van gewas; pluk; pol; struik; wijnoogst
Garbe bosje; bundel; schoof
Gedichtband bundel; gedichtenbundel
Gedichtbündel bundel; gedichtenverzameling
Paket bundel baal; herenkostuum; moot; pak; pakje; pakket; plak; postpakket; tranche
Sammlung von Gedichten bundel; gedichtenverzameling
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bündel bundel
Einzelvorgangsbündel bundel

Verwante woorden van "bundel":


Wiktionary: bundel

bundel
noun
  1. zijdelings bijeengehouden verzameling langwerpige voorwerpen
bundel
noun
  1. etwas Zusammengebundenes; aneinander gebundene Gegenstände

Cross Translation:
FromToVia
bundel Strahl beam — ray
bundel Bündel bundle — group of objects held together by wrapping or tying
bundel Bündel bundle — package wrapped or tied up for carrying
bundel Bündel bundle — colloquial: large amount, especially of money
bundel mod; Garbe gerbefaisceau de blé, où les épis sont disposer d’un même côté.

Bündel vorm van bundelen:

bundelen werkwoord (bundel, bundelt, bundelde, bundelden, gebundeld)

  1. bundelen
    bündeln
    • bündeln werkwoord (bündele, bündelst, bündelt, bündelte, bündeltet, gebündelt)
  2. bundelen
    zusammenstellen
    • zusammenstellen werkwoord (stelle zusammen, stellst zusammen, stellt zusammen, stellte zusammen, stelltet zusammen, zusammengestellt)
  3. bundelen

Conjugations for bundelen:

o.t.t.
  1. bundel
  2. bundelt
  3. bundelt
  4. bundelen
  5. bundelen
  6. bundelen
o.v.t.
  1. bundelde
  2. bundelde
  3. bundelde
  4. bundelden
  5. bundelden
  6. bundelden
v.t.t.
  1. heb gebundeld
  2. hebt gebundeld
  3. heeft gebundeld
  4. hebben gebundeld
  5. hebben gebundeld
  6. hebben gebundeld
v.v.t.
  1. had gebundeld
  2. had gebundeld
  3. had gebundeld
  4. hadden gebundeld
  5. hadden gebundeld
  6. hadden gebundeld
o.t.t.t.
  1. zal bundelen
  2. zult bundelen
  3. zal bundelen
  4. zullen bundelen
  5. zullen bundelen
  6. zullen bundelen
o.v.t.t.
  1. zou bundelen
  2. zou bundelen
  3. zou bundelen
  4. zouden bundelen
  5. zouden bundelen
  6. zouden bundelen
en verder
  1. is gebundeld
  2. zijn gebundeld
diversen
  1. bundel!
  2. bundelt!
  3. gebundeld
  4. bundelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bundelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Einzelvorgänge bündeln bundelen
bündeln bundelen bijeenzoeken; inzamelen; vergaren; verzamelen
zusammenstellen bundelen bijeen plaatsen; naast elkaar plaatsen; samenplaatsen

Verwante woorden van "bundelen":


Wiktionary: bundelen


Cross Translation:
FromToVia
bundelen anordnen; bündeln bunch — to gather into a bunch

Verwante vertalingen van Bündel