Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Baum:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Baum (Duits) in het Nederlands

Baum:

Baum [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Baum
    de boom
    – plant met stevige stam waaraan takken groeien 1
    • boom [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • in onze tuin staat een hoge boom1
  2. der Baum
    de boom
    • boom [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. der Baum (Struktur)
    de structuur

Vertaal Matrix voor Baum:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boom Baum
structuur Baum; Struktur Anordnung; Aufbau; Aufeinanderfolge; Aufstellung; Bau; Bauart; Einteilung; Erbauung; Errichtung; Gestaltung; Konstruktion; Ordnung; Rangordnung; Struktur; System; Zusammensetzung; innere Aufbau

Synoniemen voor "Baum":


Wiktionary: Baum

Baum
noun
  1. waagerechte Stange am Ende (meist unteren) eines Segels
  2. aus Wurzel, Stamm, Krone, Rinde, Ast, Zweig, Blatt, Laub bestehende Gehölzpflanze

Cross Translation:
FromToVia
Baum boom tree — large woody plant
Baum boom arbre — Grand végétal
Baum giek bômebarre rigide prendre appui en bas du mât d'un bateau à voile et sur laquelle est fixée la partie inférieure de la grand-voile, ce qui permet de l'orienter.