Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Einkommen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Einkommen

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. einkommen:
  2. Einkommen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Einkommen (Duits) in het Nederlands

einkommen:

einkommen werkwoord (komme ein, kommst ein, kommt ein, kam ein, kamet ein, eingekommen)

  1. einkommen (eintreten; eingehen; hereinkommen; )
    betreden; binnenkomen; ingaan; binnentreden; binnengaan; binnenstappen; binnenlopen
    • betreden werkwoord (betreed, betreedt, betrad, betraden, betreden)
    • binnenkomen werkwoord (kom binnen, komt binnen, kwam binnen, kwamen binnen, binnengekomen)
    • ingaan werkwoord (ga in, gaat in, ging in, gingen in, ingegaan)
    • binnentreden werkwoord (treed binnen, treedt binnen, trad binnen, traden binnen, binnengetreden)
    • binnengaan werkwoord (ga binnen, gaat binnen, ging binnen, gingen binnen, binnengegaan)
    • binnenstappen werkwoord (stap binnen, stapt binnen, stapte binnen, stapten binnen, binnengestapt)
    • binnenlopen werkwoord (loop binnen, loopt binnen, liep binnen, liepen binnen, binnengelopen)

Conjugations for einkommen:

Präsens
  1. komme ein
  2. kommst ein
  3. kommt ein
  4. kommen ein
  5. kommt ein
  6. kommen ein
Imperfekt
  1. kam ein
  2. kamest ein
  3. kam ein
  4. kamen ein
  5. kamet ein
  6. kamen ein
Perfekt
  1. bin eingekommen
  2. bist eingekommen
  3. ist eingekommen
  4. sind eingekommen
  5. seid eingekommen
  6. sind eingekommen
1. Konjunktiv [1]
  1. komme ein
  2. kommest ein
  3. komme ein
  4. kommen ein
  5. kommet ein
  6. kommen ein
2. Konjunktiv
  1. käme ein
  2. kämest ein
  3. käme ein
  4. kämen ein
  5. kämet ein
  6. kämen ein
Futur 1
  1. werde einkommen
  2. wirst einkommen
  3. wird einkommen
  4. werden einkommen
  5. werdet einkommen
  6. werden einkommen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde einkommen
  2. würdest einkommen
  3. würde einkommen
  4. würden einkommen
  5. würdet einkommen
  6. würden einkommen
Diverses
  1. komm ein!
  2. kommt ein!
  3. kommen Sie ein!
  5. eingekommen
  6. einkommend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor einkommen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binnengaan Eindringen; Eintreten; Hineingehen
ingaan Anfangen; Eingehen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
betreden eindringen; einfahren; eingehen; einkommen; einlassen; einlaufen; einsteigen; eintreten; hereinkommen; hereinkriegen; hereinlaufen; hineingehen; hineinlaufen; hinzukommen; inKrafttreten; steuern belaufen; betreten; bewandern; wandern
binnengaan eindringen; einfahren; eingehen; einkommen; einlassen; einlaufen; einsteigen; eintreten; hereinkommen; hereinkriegen; hereinlaufen; hineingehen; hineinlaufen; hinzukommen; inKrafttreten; steuern
binnenkomen eindringen; einfahren; eingehen; einkommen; einlassen; einlaufen; einsteigen; eintreten; hereinkommen; hereinkriegen; hereinlaufen; hineingehen; hineinlaufen; hinzukommen; inKrafttreten; steuern
binnenlopen eindringen; einfahren; eingehen; einkommen; einlassen; einlaufen; einsteigen; eintreten; hereinkommen; hereinkriegen; hereinlaufen; hineingehen; hineinlaufen; hinzukommen; inKrafttreten; steuern
binnenstappen eindringen; einfahren; eingehen; einkommen; einlassen; einlaufen; einsteigen; eintreten; hereinkommen; hereinkriegen; hereinlaufen; hineingehen; hineinlaufen; hinzukommen; inKrafttreten; steuern
binnentreden eindringen; einfahren; eingehen; einkommen; einlassen; einlaufen; einsteigen; eintreten; hereinkommen; hereinkriegen; hereinlaufen; hineingehen; hineinlaufen; hinzukommen; inKrafttreten; steuern
ingaan eindringen; einfahren; eingehen; einkommen; einlassen; einlaufen; einsteigen; eintreten; hereinkommen; hereinkriegen; hereinlaufen; hineingehen; hineinlaufen; hinzukommen; inKrafttreten; steuern reagieren

Einkommen:

Einkommen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Einkommen (Gehalt; Lohn; Besoldung; )
    het salaris; het loon; inkomen uit onderneming; het inkomen
  2. Einkommen (Gehalt; Lohn; Besoldung; )
    het salaris; het loon; de bezoldiging; de gage; het inkomen
    • salaris [het ~] zelfstandig naamwoord
    • loon [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bezoldiging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gage [de ~] zelfstandig naamwoord
    • inkomen [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. Einkommen (Revenue; Einkünfte)
    het revenu
    • revenu [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. Einkommen (Arbeitslohn; Besoldung; Bezahlung; Belohnung)
    het honorarium; het salaris; het loon; de bezoldiging; de verdienste; de gage; het arbeidsloon; het traktement; de soldij; de wedde
    • honorarium [het ~] zelfstandig naamwoord
    • salaris [het ~] zelfstandig naamwoord
    • loon [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bezoldiging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • verdienste [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gage [de ~] zelfstandig naamwoord
    • arbeidsloon [het ~] zelfstandig naamwoord
    • traktement [het ~] zelfstandig naamwoord
    • soldij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • wedde [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. Einkommen (Einkünfte; Verdienste; Gehalt; )
    de inkomsten; de verdiensten; de ontvangsten
  6. Einkommen (Belohnung; Lohn; Honorar; )
    de vergoeding; de beloning; het loon
    • vergoeding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • beloning [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • loon [het ~] zelfstandig naamwoord
  7. Einkommen (Gehalt)
    het arbeidsinkomen; het salaris; het loon; het inkomen
  8. Einkommen (Gehalt)
    de salariëring
  9. Einkommen
    de inkomst
    • inkomst [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  10. Einkommen
    het inkomen
    • inkomen [het ~] zelfstandig naamwoord
  11. Einkommen (Eintreffen; Eintritt; Anfang; )
    de entree; de binnenkomst; de intrede; de intocht
    • entree [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • binnenkomst [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • intrede [de ~] zelfstandig naamwoord
    • intocht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  12. Einkommen (Bezahlung; Lohn; Besoldung; )
    de wedde; de soldij
    • wedde [de ~] zelfstandig naamwoord
    • soldij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Einkommen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arbeidsinkomen Einkommen; Gehalt
arbeidsloon Arbeitslohn; Belohnung; Besoldung; Bezahlung; Einkommen Anfertigungskosten; Arbeitslohn; Herstellungskosten
beloning Belohnung; Besoldung; Bezahlung; Einkommen; Einkünfte; Entgeld; Gage; Gehalt; Honorar; Lohn; Verdienst Finderlohn
bezoldiging Arbeitslohn; Belohnung; Besoldung; Bezahlung; Einkommen; Erwerbseinkünfte; Gehalt; Lohn; Monatslohn; Verdienst
binnenkomst Anfang; Ankunft; Antreten; Antritt; Eindringen; Einkommen; Einnahme; Eintreffen; Eintreten; Eintritt; Einzug; Einzüge; Kommen Ankunft; Eintreffen
entree Anfang; Ankunft; Antreten; Antritt; Eindringen; Einkommen; Einnahme; Eintreffen; Eintreten; Eintritt; Einzug; Einzüge; Kommen Diele; Eingang; Eingangshalle; Eintrittpreis; Eintrittsgeld; Eintrittspreis; Entree; Flur; Halle; Portal; Tür; Vestibül; Vorhalle; Zugang; Zutritt
gage Arbeitslohn; Belohnung; Besoldung; Bezahlung; Einkommen; Erwerbseinkünfte; Gehalt; Lohn; Monatslohn; Verdienst
honorarium Arbeitslohn; Belohnung; Besoldung; Bezahlung; Einkommen
inkomen Besoldung; Einkommen; Einkünfte; Erwerbseinkünfte; Gehalt; Lohn; Monatslohn; Verdienst
inkomen uit onderneming Besoldung; Einkommen; Einkünfte; Erwerbseinkünfte; Gehalt; Lohn; Monatslohn; Verdienst
inkomst Einkommen
inkomsten Besoldung; Bezüge; Einkommen; Einkünfte; Gehalt; Lohn; Verdienste Einnahme
intocht Anfang; Ankunft; Antreten; Antritt; Eindringen; Einkommen; Einnahme; Eintreffen; Eintreten; Eintritt; Einzug; Einzüge; Kommen
intrede Anfang; Ankunft; Antreten; Antritt; Eindringen; Einkommen; Einnahme; Eintreffen; Eintreten; Eintritt; Einzug; Einzüge; Kommen
loon Arbeitslohn; Belohnung; Besoldung; Bezahlung; Einkommen; Einkünfte; Entgeld; Erwerbseinkünfte; Gage; Gehalt; Honorar; Lohn; Monatslohn; Verdienst Lohn und Gehalt
ontvangsten Besoldung; Bezüge; Einkommen; Einkünfte; Gehalt; Lohn; Verdienste
revenu Einkommen; Einkünfte; Revenue
salaris Arbeitslohn; Belohnung; Besoldung; Bezahlung; Einkommen; Einkünfte; Erwerbseinkünfte; Gehalt; Lohn; Monatslohn; Verdienst
salariëring Einkommen; Gehalt
soldij Arbeitslohn; Belohnung; Besoldung; Bezahlung; Einkommen; Gehalt; Lohn; Verdienst
traktement Arbeitslohn; Belohnung; Besoldung; Bezahlung; Einkommen
verdienste Arbeitslohn; Belohnung; Besoldung; Bezahlung; Einkommen Geltung; Verdienst; Verdienste; Verdienstlichkeit; Wert; Würde
verdiensten Besoldung; Bezüge; Einkommen; Einkünfte; Gehalt; Lohn; Verdienste Bezüge; Verdienste
vergoeding Belohnung; Besoldung; Bezahlung; Einkommen; Einkünfte; Entgeld; Gage; Gehalt; Honorar; Lohn; Verdienst Entschädigung; Kostenerstattung; Schadenersatz; Schadensersatz; Schadensersätze; Vergütung; Vorteil; Wiedergutmachungsleistung
wedde Arbeitslohn; Belohnung; Besoldung; Bezahlung; Einkommen; Gehalt; Lohn; Verdienst

Synoniemen voor "Einkommen":


Wiktionary: Einkommen

Einkommen
noun
  1. das Geld, das jemand in einem bestimmten Zeitraum bekommt, meist als Lohn, Gehalt oder als Gewinn aus Geschäften; Einkünfte
Einkommen
noun
  1. regelmatig verkregen som geld
Cross Translation:
FromToVia
• Einkommen → inkomen ↔ income — Money one earns by working or by capitalising on the work of others
• Einkommen → rente ↔ revenu — Ce qu’on retirer annuellement d’un domaine, d’un emploi, d’une pension, d’une constitution de rente, etc.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0506 seconde
Page rendered in 1.0 seconds