Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Gutdünken:
  2. gutdünken:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Gutdünken (Duits) in het Nederlands

Gutdünken:

Gutdünken [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Gutdünken (Belieben)
    het goeddunken; het believen
  2. Gutdünken
    het welbehagen
  3. Gutdünken (Euphorie; Glück; Wohlbehagen; Behagen)
    de euforie; het welbehagen

Vertaal Matrix voor Gutdünken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
believen Belieben; Gutdünken
euforie Behagen; Euphorie; Glück; Gutdünken; Wohlbehagen
goeddunken Belieben; Gutdünken
welbehagen Behagen; Euphorie; Glück; Gutdünken; Wohlbehagen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
believen amüsieren; belieben; belustigen; ergötzen; gefallen; gutdünken; helfen; müssen; sollen; unterhalten; wollen
goeddunken amüsieren; belieben; belustigen; ergötzen; gefallen; gutdünken; unterhalten

Synoniemen voor "Gutdünken":

  • Einschätzungsspielraum; Ermessen
  • Belieben; der eigenen Vorstellung nach

Wiktionary: Gutdünken


Cross Translation:
FromToVia
Gutdünken opinie; mening; dunk; visie; zienswijze opinionavis de celui qui opiner sur quelque affaire mise en délibération.

gutdünken:

gutdünken werkwoord

  1. gutdünken (gefallen; belustigen; belieben; )
    believen; aanstaan; goeddunken
    • believen werkwoord (belief, belieft, beliefde, beliefden, beliefd)
    • aanstaan werkwoord (sta aan, staat aan, stond aan, stonden aan, aangestaan)
    • goeddunken werkwoord (dunk goed, dunkt goed, dacht goed, dachten goed, goedgedacht)

Vertaal Matrix voor gutdünken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
believen Belieben; Gutdünken
goeddunken Belieben; Gutdünken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstaan amüsieren; belieben; belustigen; ergötzen; gefallen; gutdünken; unterhalten gefallen; in Wirkung sein; passen; schmecken
believen amüsieren; belieben; belustigen; ergötzen; gefallen; gutdünken; unterhalten helfen; müssen; sollen; wollen
goeddunken amüsieren; belieben; belustigen; ergötzen; gefallen; gutdünken; unterhalten