Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Iris:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. iris:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Iris (Duits) in het Nederlands

Iris:

Iris [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Iris (Regenbogenhaut)
    de iris; vlies in het oog
  2. die Iris (Schwertlilie)
    de lis
    • lis [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Iris:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
iris Iris; Regenbogenhaut
lis Iris; Schwertlilie
vlies in het oog Iris; Regenbogenhaut

Synoniemen voor "Iris":


Wiktionary: Iris

Iris
noun
  1. een orgaan in het oog van vele organismen
  2. een plant met een opvallende, vaak blauwe of gele bloem van het geslacht Iris

Cross Translation:
FromToVia
Iris iris iris — plant of the genus Iris
Iris regenboogvlies; iris iris — part of the eye
Iris regenboogvlies iris — Partie de l’œil
Iris iris iris — Plante



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Iris (Nederlands) in het Duits

iris:

iris [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de iris (vlies in het oog)
    die Iris; die Regenbogenhaut

Vertaal Matrix voor iris:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Iris iris; vlies in het oog lis
Regenbogenhaut iris; vlies in het oog

Verwante woorden van "iris":

  • irissen

Wiktionary: iris

iris
noun
  1. een orgaan in het oog van vele organismen
  2. een plant met een opvallende, vaak blauwe of gele bloem van het geslacht Iris

Cross Translation:
FromToVia
iris Schwertlilie; Iris iris — plant of the genus Iris
iris Regenbogenhaut; Iris iris — part of the eye
iris Iris; Schwertlilie iris — Plante