Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Kanon:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. kanon:
  2. kanoën:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Kanon (Duits) in het Nederlands

Kanon:

Kanon [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Kanon
    de canon
    • canon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Kanon:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
canon Kanon

Wiktionary: Kanon


Cross Translation:
FromToVia
Kanon canon canon — generally accepted principle
Kanon canon canon — religious law
Kanon canon canon — piece of music



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Kanon (Nederlands) in het Duits

kanon:

kanon [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het kanon (gewichtstuk; stuk)
    die Kanone; Geschütz
    • Kanone [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Geschütz [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kanon:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Geschütz gewichtstuk; kanon; stuk geschut; geweer; kanonnen; vuurmond
Kanone gewichtstuk; kanon; stuk

Verwante woorden van "kanon":


Wiktionary: kanon


Cross Translation:
FromToVia
kanon Kanone cannon — artillery piece
kanon Geschütz; Kanone gun — (military) A cannon with relatively long barrel, operating with relatively low angle of fire, and having a high muzzle velocity
kanon Kanone; Geschütz gun — (military) a cannon with tube length 30 calibers or more

kanoën:

kanoën werkwoord (kano, kanoot, kanoodde, kanoodden, gekanood)

  1. kanoën (kanovaren)

Conjugations for kanoën:

o.t.t.
  1. kano
  2. kanoot
  3. kanoot
  4. kanoën
  5. kanoën
  6. kanoën
o.v.t.
  1. kanoodde
  2. kanoodde
  3. kanoodde
  4. kanoodden
  5. kanoodden
  6. kanoodden
v.t.t.
  1. heb gekanood
  2. hebt gekanood
  3. heeft gekanood
  4. hebben gekanood
  5. hebben gekanood
  6. hebben gekanood
v.v.t.
  1. had gekanood
  2. had gekanood
  3. had gekanood
  4. hadden gekanood
  5. hadden gekanood
  6. hadden gekanood
o.t.t.t.
  1. zal kanoën
  2. zult kanoën
  3. zal kanoën
  4. zullen kanoën
  5. zullen kanoën
  6. zullen kanoën
o.v.t.t.
  1. zou kanoën
  2. zou kanoën
  3. zou kanoën
  4. zouden kanoën
  5. zouden kanoën
  6. zouden kanoën
diversen
  1. kano!
  2. kanoot!
  3. gekanood
  4. kanoënd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor kanoën:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Kanu fahren kanovaren; kanoën

Verwante vertalingen van Kanon