Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Krach

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Krach

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Krach:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. krach:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Krach (Duits) in het Nederlands

Krach:

Krach [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Krach (Streit; Konflikt; Meinungsverschiedenheit; )
    het conflict; de onenigheid; de ruzie; de botsing; de twist
    • conflict [het ~] zelfstandig naamwoord
    • onenigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • ruzie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • botsing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • twist [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. der Krach (Lärm; Tumult; Spektakel; )
    het kabaal; het lawaai; het rumoer; het spektakel; de herrie; het leven
    • kabaal [het ~] zelfstandig naamwoord
    • lawaai [het ~] zelfstandig naamwoord
    • rumoer [het ~] zelfstandig naamwoord
    • spektakel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • herrie [de ~] zelfstandig naamwoord
    • leven [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Krach (Schuß; Bums; Knall; Plumps; Fall)
    de dreun; de klap; de knal; de smak; de kwak
    • dreun [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • knal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • smak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kwak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. der Krach (Aufruhr; Trara; Radau; )
    het rumoer; het gedruis; het tumult
    • rumoer [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gedruis [het ~] zelfstandig naamwoord
    • tumult [het ~] zelfstandig naamwoord
  5. der Krach (Knall; Stoß; Schlag; Bums)
    de bons; de pof
    • bons [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord, mv.
    • pof [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  6. der Krach
    de krach
    • krach [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  7. der Krach (Ringen; Kampf; Streit; )
    de kamp; het gevecht; de worsteling; de strijd
    • kamp [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gevecht [het ~] zelfstandig naamwoord
    • worsteling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • strijd [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  8. der Krach (Ordnungswidrigkeit; Krawall; Aufruhr; Radau; Aufregung)
    het opstootje; de ordeverstoring; de rel
  9. der Krach (Lärm; Radau)
    de stennis
    • stennis [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Krach:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bons Bums; Knall; Krach; Schlag; Stoß
botsing Anprall; Auseinandersetzung; Balgerei; Diskussion; Fehde; Gefecht; Kampf; Kollision; Konflikt; Krach; Kämpfe; Meinungsverschiedenheit; Schlägerei; Spektakel; Stoß; Streit; Streitgespräch; Streitigkeit; Twist; Uneinigkeit; Wortwechsel; Zank; Zusammenstoß; Zwietracht Kollision; Stoß; Zusammenstoß
conflict Anprall; Auseinandersetzung; Balgerei; Diskussion; Fehde; Gefecht; Kampf; Kollision; Konflikt; Krach; Kämpfe; Meinungsverschiedenheit; Schlägerei; Spektakel; Stoß; Streit; Streitgespräch; Streitigkeit; Twist; Uneinigkeit; Wortwechsel; Zank; Zusammenstoß; Zwietracht Konflikt; Uneinigkeit; Zwiedracht; Zwiespalt; Zwiespältigkeit; Zwietracht; Zwieträchte
dreun Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß Faustschlag; Handschlag; Hieb; Klaps; Schlag
gedruis Aufruhr; Krach; Radau; Spektakel; Trara; Trubel; Tumult
gevecht Auseinandersetzung; Balgerei; Fehde; Gefecht; Kampf; Konflikt; Krach; Kämpfe; Meinungsverschiedenheit; Ringen; Ringkampf; Schlacht; Schlägerei; Streit; Streitigkeit; Twist; Wettkampf; Zank Balgerei; Handgemenge; Keilerei; Schlägerei
herrie Andrang; Aufruhr; Betrieb; Krach; Lärm; Radau; Rummel; Skandal; Spektakel; Spuk; Strudel; Trubel; Tumult; Umtrieb; starkeVerkehr Lärm; Radau
kabaal Andrang; Aufruhr; Betrieb; Krach; Lärm; Radau; Rummel; Skandal; Spektakel; Spuk; Strudel; Trubel; Tumult; Umtrieb; starkeVerkehr
kamp Auseinandersetzung; Balgerei; Fehde; Gefecht; Kampf; Konflikt; Krach; Kämpfe; Meinungsverschiedenheit; Ringen; Ringkampf; Schlacht; Schlägerei; Streit; Streitigkeit; Twist; Wettkampf; Zank Bleibe; Duell; Feldlager; Kamp; Quartier; Urlaubskamp; Zweikampf
klap Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß Anschwärzung; Bums; Einkalkulierung; Geklatsch; Geplauder; Gequassel; Gerede; Geschwätz; Getratsch; Getratsche; Hau; Hieb; Klaps; Klatsch; Klatscherei; Lästerrede; Lästerung; Maulschelle; Ohrfeige; Plauderei; Puff; Schlag; Stoß; Tratsch; Verleumdung; Wäscherei; leichter Schlag
knal Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß Hieb; Klaps; Knall; Schlag; Schuß
krach Krach Börsenkrach
kwak Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß Dreck; Klacks; Klecks; Klumpen; Matsch; Schlamm; Schmutz
lawaai Andrang; Aufruhr; Betrieb; Krach; Lärm; Radau; Rummel; Skandal; Spektakel; Spuk; Strudel; Trubel; Tumult; Umtrieb; starkeVerkehr Andrang; Beschäftigung; Betriebsamkeit; Emsigkeit; Gebrüll; Gedränge; Gedrängtheit; Geschäftigkeit; Geselligkeit; Getreibe; Getue; Getöse; Gewimmel; Gewirr; Gewühl; Lebendigkeit; Lebhaftigkeit; Lärm; Radau; Regsamkeit; Rummel; Spektakel; Trara; Treiben; Trubel; reges Leben
leven Andrang; Aufruhr; Betrieb; Krach; Lärm; Radau; Rummel; Skandal; Spektakel; Spuk; Strudel; Trubel; Tumult; Umtrieb; starkeVerkehr Andrang; Beschäftigung; Betriebsamkeit; Dasein; Emsigkeit; Existenz; Fortbestehen; Gebrüll; Gedränge; Gedrängtheit; Geschäftigkeit; Geselligkeit; Getreibe; Getue; Getöse; Gewimmel; Gewirr; Gewühl; Leben; Lebendigkeit; Lebenswandel; Lebhaftigkeit; Regsamkeit; Rummel; Sein; Spektakel; Trara; Treiben; Trubel; reges Leben
onenigheid Anprall; Auseinandersetzung; Balgerei; Diskussion; Fehde; Gefecht; Kampf; Kollision; Konflikt; Krach; Kämpfe; Meinungsverschiedenheit; Schlägerei; Spektakel; Stoß; Streit; Streitgespräch; Streitigkeit; Twist; Uneinigkeit; Wortwechsel; Zank; Zusammenstoß; Zwietracht Auseinandersetzung; Differenz; Erörterung; Meinungsverschiedenheit; Streit; Streitgespräch; Streitigkeit; Twist; Uneinigkeit; Unfriede; Wortwechsel; Zank; Zwiedracht; Zwiespalt; Zwiespältigkeit; Zwietracht; Zwieträchte
opstootje Aufregung; Aufruhr; Krach; Krawall; Ordnungswidrigkeit; Radau Auflauf; Auflehnung; Aufruhr; Aufstand; Empörung; Erhebung; Krawall; Rebellion; Schlägerei; Tumult; Volksaufstand; Volkserhebung; Widerstand
ordeverstoring Aufregung; Aufruhr; Krach; Krawall; Ordnungswidrigkeit; Radau
pof Bums; Knall; Krach; Schlag; Stoß
rel Aufregung; Aufruhr; Krach; Krawall; Ordnungswidrigkeit; Radau Auflauf; Auflehnung; Aufruhr; Aufstand; Empörung; Erhebung; Krawall; Rebellion; Schlägerei; Tumult; Volksaufstand; Volkserhebung; Widerstand
rumoer Andrang; Aufruhr; Betrieb; Krach; Lärm; Radau; Rummel; Skandal; Spektakel; Spuk; Strudel; Trara; Trubel; Tumult; Umtrieb; starkeVerkehr Andrang; Beschäftigung; Betrieb; Betriebsamkeit; Emsigkeit; Gebrüll; Gedränge; Gedrängtheit; Geräusch; Geschäftigkeit; Geselligkeit; Getreibe; Getue; Getöse; Gewimmel; Gewirr; Gewühl; Lebendigkeit; Lebhaftigkeit; Regsamkeit; Rummel; Spektakel; Trara; Treiben; Trubel; Tumult; reges Leben
ruzie Anprall; Auseinandersetzung; Balgerei; Diskussion; Fehde; Gefecht; Kampf; Kollision; Konflikt; Krach; Kämpfe; Meinungsverschiedenheit; Schlägerei; Spektakel; Stoß; Streit; Streitgespräch; Streitigkeit; Twist; Uneinigkeit; Wortwechsel; Zank; Zusammenstoß; Zwietracht Auseinandersetzung; Differenz; Konflikt; Meinungsverschiedenheit; Streit; Streitgespräch; Streitigkeit; Twist; Uneinigkeit; Wortstreit; Wortwechsel; Zwietracht
smak Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß
spektakel Andrang; Aufruhr; Betrieb; Krach; Lärm; Radau; Rummel; Skandal; Spektakel; Spuk; Strudel; Trubel; Tumult; Umtrieb; starkeVerkehr Schauspiel; Spektakel
stennis Krach; Lärm; Radau
strijd Auseinandersetzung; Balgerei; Fehde; Gefecht; Kampf; Konflikt; Krach; Kämpfe; Meinungsverschiedenheit; Ringen; Ringkampf; Schlacht; Schlägerei; Streit; Streitigkeit; Twist; Wettkampf; Zank Kampf; Krieg; Partie; Schlacht; Spiel; Spielchen; Spielraum; Streit; Wettbewerb; Wettkampf; Wettstreit
tumult Aufruhr; Krach; Radau; Spektakel; Trara; Trubel; Tumult Andrang; Beschäftigung; Betriebsamkeit; Emsigkeit; Gebrüll; Gedränge; Gedrängtheit; Geschäftigkeit; Geselligkeit; Getreibe; Getue; Getöse; Gewimmel; Gewirr; Gewühl; Lebendigkeit; Lebhaftigkeit; Lärm; Radau; Regsamkeit; Rummel; Spektakel; Trara; Treiben; Trubel; reges Leben
twist Anprall; Auseinandersetzung; Balgerei; Diskussion; Fehde; Gefecht; Kampf; Kollision; Konflikt; Krach; Kämpfe; Meinungsverschiedenheit; Schlägerei; Spektakel; Stoß; Streit; Streitgespräch; Streitigkeit; Twist; Uneinigkeit; Wortwechsel; Zank; Zusammenstoß; Zwietracht Auseinandersetzung; Differenz; Konflikt; Meinungsverschiedenheit; Schlinge; Streit; Streitgespräch; Streitigkeit; Twist; Uneinigkeit; Verdrehung; Verschlingung; Wortstreit; Wortwechsel; Zank; Zwiedracht; Zwiespalt; Zwiespältigkeit; Zwietracht; Zwieträchte
worsteling Auseinandersetzung; Balgerei; Fehde; Gefecht; Kampf; Konflikt; Krach; Kämpfe; Meinungsverschiedenheit; Ringen; Ringkampf; Schlacht; Schlägerei; Streit; Streitigkeit; Twist; Wettkampf; Zank
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leven arbeiten; besteht; dasein; existieren; fortbestehen; funktionieren; leben; tun; vorgehen; wohnen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
botsing Anprall

Synoniemen voor "Krach":


Wiktionary: Krach

Krach
noun
  1. ineenstorting van de aandelenmarkt
Cross Translation:
FromToVia
• Krach → geluid; herrie; lawaai ↔ noise — various sounds, usually unwanted
• Krach → lawaai; herrie ↔ racket — loud noise
• Krach → geschil; geroep; verwarring ↔ rumpus — noise and confusion
• Krach → ruzie; mot; stront ↔ grabuge — (familier, fr) querelle bruyante entraînant du désordre.
• Krach → krach ↔ krach — économie|fr désastre boursier, chute soudaine de la bourse.
• Krach → bombarie; herrie; heibel; kabaal; rumoer ↔ tapage — bruit désordonné, tumultueux.

Verwante vertalingen van Krach



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Krach (Nederlands) in het Duits

krach:

krach [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de krach
    der Krach
    • Krach [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. de krach (beurskrach)
    der Börsenkrach

Vertaal Matrix voor krach:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Börsenkrach beurskrach; krach
Krach krach bons; botsing; conflict; dreun; gedruis; gevecht; herrie; kabaal; kamp; klap; knal; kwak; lawaai; leven; onenigheid; opstootje; ordeverstoring; pof; rel; rumoer; ruzie; smak; spektakel; stennis; strijd; tumult; twist; worsteling

Verwante woorden van "krach":

  • krachs

Wiktionary: krach

Cross Translation:
FromToVia
• krach → Bankerott; Fallissement; Fallit; Bankrott; Konkurs; Zahlungseinstellung ↔ banqueroute — délit accompli par le commerçant ou dirigeant qui commet certaines fautes graves alors qu'avoir lieu le redressement ou la liquidation judiciaire du commerce ou de la société gérée, pour cause d’insolvabilité réelle ou feinte.
• krach → Krach ↔ krach — économie|fr désastre boursier, chute soudaine de la bourse.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1111 seconde
Page rendered in 1.0 seconds