Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Locke:
  2. locken:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Locke (Duits) in het Nederlands

Locke:

Locke [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Locke (Haarlocke; Schwung; Spirale; )
    de krul; de haarkrul
    • krul [de ~] zelfstandig naamwoord
    • haarkrul [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Locke (Haarlocke)
    de lok; de haarlok
    • lok [de ~] zelfstandig naamwoord
    • haarlok [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. die Locke (Haarlocke; Löckchen)
    krullende haarlok; de krul; het krulletje

Vertaal Matrix voor Locke:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
haarkrul Haarlocke; Kringel; Locke; Schnecke; Schnitzel; Schnörkel; Schuppe; Schwung; Span; Spirale; Splitter; Welle
haarlok Haarlocke; Locke
krul Haarlocke; Kringel; Locke; Löckchen; Schnecke; Schnitzel; Schnörkel; Schuppe; Schwung; Span; Spirale; Splitter; Welle Pissoir; Schnörkel; öffentliche Toilette
krullende haarlok Haarlocke; Locke; Löckchen
krulletje Haarlocke; Locke; Löckchen
lok Haarlocke; Locke

Synoniemen voor "Locke":


Wiktionary: Locke

Locke
noun
  1. haarlok, pluk haar
  2. een lang, dun, slap hangend voorwerp met betrekking tot haar

Cross Translation:
FromToVia
Locke lok lock — length of hair

locken:

locken werkwoord (locke, lockst, lockt, lockte, locktet, gelockt)

  1. locken (kräuseln; ringeln)
    krullen; in de krul zetten
  2. locken (ringeln; kräuseln)
    kroelen
    • kroelen werkwoord (kroel, kroelt, kroelde, kroelden, gekroeld)
  3. locken (kräuseln; frisieren; ringeln; verschnörkeln; sichschnörkeln)

Conjugations for locken:

Präsens
  1. locke
  2. lockst
  3. lockt
  4. locken
  5. lockt
  6. locken
Imperfekt
  1. lockte
  2. locktest
  3. lockte
  4. lockten
  5. locktet
  6. lockten
Perfekt
  1. habe gelockt
  2. hast gelockt
  3. hat gelockt
  4. haben gelockt
  5. habt gelockt
  6. haben gelockt
1. Konjunktiv [1]
  1. locke
  2. lockest
  3. locke
  4. locken
  5. locket
  6. locken
2. Konjunktiv
  1. lockte
  2. locktest
  3. lockte
  4. lockten
  5. locktet
  6. lockten
Futur 1
  1. werde locken
  2. wirst locken
  3. wird locken
  4. werden locken
  5. werdet locken
  6. werden locken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde locken
  2. würdest locken
  3. würde locken
  4. würden locken
  5. würdet locken
  6. würden locken
Diverses
  1. lock!
  2. lockt!
  3. locken Sie!
  4. gelockt
  5. lockend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor locken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
krullen Kraushaar; Locken; Lockenhaar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in de krul zetten kräuseln; locken; ringeln
kroelen kräuseln; locken; ringeln
kroelen met iemand frisieren; kräuseln; locken; ringeln; sichschnörkeln; verschnörkeln
krullen kräuseln; locken; ringeln

Synoniemen voor "locken":


Wiktionary: locken

locken
verb
  1. jemanden mit Hilfe eines Versprechens zu einer Handlung bewegen

Cross Translation:
FromToVia
locken verleiden allure — to attempt to draw
locken oproepen; ontlokken elicit — to evoke, educe
locken aantrekken entice — To lure; to attract by arousing desire or hope.
locken lokken; verlokken tempt — to attract, allure
locken lokken; aanhalen; trekken; aantrekken attirertirer, faire venir à soi.