Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor Messe (Duits) in het Nederlands

Messe:

Messe [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Messe (Gottesdienst; Dienst)
    de dienst; kerkviering; de mis
    • dienst [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kerkviering [znw.] zelfstandig naamwoord
    • mis [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Messe:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dienst Dienst; Gottesdienst; Messe Anspruchslosigkeit; Bescheidenheit; Dienst; Dienstbarkeit; Dienstbereitschaft; Dienstfertigkeit; Dienstpflicht; Dienststelle; Entgegenkommen; Folgsamkeit; Gefälligkeit; Gefügigkeit; Gehorsam; Genügsamkeit; Gunst; Institut; Schenkung; Sold; Spende; Stelle; Stiftung; Wohlwollen; Zuvorkommendheit; Zuwendung
kerkviering Dienst; Gottesdienst; Messe
mis Dienst; Gottesdienst; Messe
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mis falsch; fehlerhaft; unrichtig; verkehrt; verschmitzt

Synoniemen voor "Messe":


Wiktionary: Messe

Messe
noun
  1. bijeenkomst waar producenten van een bepaald vakgebied meest nieuwe producten tentoonspreiden
  2. een godsdienstoefening in de katholieke kerk, een eucharistieviering

Cross Translation:
FromToVia
Messe misdienst; mis Mass — (Roman Catholic Church) the principal liturgical service
Messe kerkdienst church — worship service
Messe beurs fair — market
Messe beurs fair — professional event, trade fair
Messe dienst; gebedsdienst; mis mess — Mass; church service
Messe beurs; jaarbeurs trade fair — exhibition for a particular field
Messe jaarbeurs; kermis; markt; bazaar; marktplaats foireassemblée considérable et publique qui se tient en temps et lieu désignés d’avance, où tous les marchands peuvent étaler et vendre des objets de leur commerce.

messen:

messen werkwoord (messe, meßt, maß, maßt, gemessen)

  1. messen (kartieren; vermessen; bemessen; aufmessen)
    in kaart brengen; karteren
    • in kaart brengen werkwoord (breng in kaart, brengt in kaart, bracht in kaart, brachten in kaart, in kaart gebracht)
    • karteren werkwoord (karteer, karteert, karteerde, karteerden, gekarteerd)

Conjugations for messen:

Präsens
  1. messe
  2. meßt
  3. meßt
  4. messen
  5. messt
  6. messen
Imperfekt
  1. maß
  2. maßt
  3. maß
  4. massen
  5. maßt
  6. massen
Perfekt
  1. habe gemessen
  2. hast gemessen
  3. hat gemessen
  4. haben gemessen
  5. habt gemessen
  6. haben gemessen
1. Konjunktiv [1]
  1. messe
  2. messest
  3. messe
  4. messen
  5. messet
  6. messen
2. Konjunktiv
  1. mäße
  2. mäßest
  3. mäße
  4. mäßen
  5. mäßt
  6. mäßen
Futur 1
  1. werde messen
  2. wirst messen
  3. wird messen
  4. werden messen
  5. werdet messen
  6. werden messen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde messen
  2. würdest messen
  3. würde messen
  4. würden messen
  5. würdet messen
  6. würden messen
Diverses
  1. mess!
  2. messt!
  3. messen Sie!
  4. gemessen
  5. messend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor messen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in kaart brengen aufmessen; bemessen; kartieren; messen; vermessen
karteren aufmessen; bemessen; kartieren; messen; vermessen

Synoniemen voor "messen":


Wiktionary: messen

messen
verb
  1. transitiv: eine Größe mit Hilfe eines Maßes bestimmen
messen
verb
  1. de waarde van een bepaalde grootheid bepalen door deze te vergelijken met een ijkwaarde

Cross Translation:
FromToVia
messen wedijveren compete — to contend
messen meten gauge — measure
messen meten measure — ascertain the quantity of a unit
messen klokken; timen; chronometreren time — to measure time
messen meten; afmeten; opmeten; opnemen; roeien; uitmeten mesurer — Chercher à connaître, ou déterminer une quantité par le moyen d’une mesure.

Verwante vertalingen van Messe