Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Spross

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Spross

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Sproß:
  2. sprießen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Spross (Duits) in het Nederlands

Spross:


Synoniemen voor "Spross":


Wiktionary: Spross

Cross Translation:
FromToVia
• Spross → spruit ↔ fruit — figuratively: child of a marriage
• Spross → telg ↔ scion — descendant
• Spross → scheut ↔ scion — (detached) shoot or twig
• Spross → scheut; spruit ↔ sprout — new growth on a plant

Sproß:

Sproß [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Sproß
    de uitloper; de rank
    • uitloper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • rank [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Sproß (Schößling; Sprößling; Trieb)
    de spruit; de scheut; de stekje; de loot
    • spruit [de ~] zelfstandig naamwoord
    • scheut [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stekje [de ~] zelfstandig naamwoord
    • loot [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Sproß (Ranke; Trieb; Ausläufer)
    het ranken; de rank
    • ranken [het ~] zelfstandig naamwoord
    • rank [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. der Sproß (Nachkommenschaft; Abkomme; Sprößling; )
    de afstammeling; de nakomeling; de telg

Vertaal Matrix voor Sproß:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstammeling Abkomme; Abkömmling; Erbe; Geschlecht; Kinder; Nachkommen; Nachkommenschaft; Sproß; Sprößling; Zweig
loot Schößling; Sproß; Sprößling; Trieb Reis; junger Zweig
nakomeling Abkomme; Abkömmling; Erbe; Geschlecht; Kinder; Nachkommen; Nachkommenschaft; Sproß; Sprößling; Zweig
rank Ausläufer; Ranke; Sproß; Trieb Ranke
ranken Ausläufer; Ranke; Sproß; Trieb
scheut Schößling; Sproß; Sprößling; Trieb Schuß; Sprößling; Trieb
spruit Schößling; Sproß; Sprößling; Trieb Schuß; Sprößling; Trieb
stekje Schößling; Sproß; Sprößling; Trieb
telg Abkomme; Abkömmling; Erbe; Geschlecht; Kinder; Nachkommen; Nachkommenschaft; Sproß; Sprößling; Zweig
uitloper Sproß
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rank dünn; fein; flatterhaft; grazil; grundlos; instabil; leichtgebaut; rank; schlank; schmächtig; schwankend; unbeständig; unfest; ungewiß; unsicher; unsolide; unzuverlässig; veränderlich; wackelig; wandelbar; wankelmütig; wechselhaft; zart; zerbrechlich; zierlich; zierlich gebaut

sprießen:

sprießen werkwoord (sprieße, sprießt, sproß, sprosset, gesprossen)

  1. sprießen (ausschießen; sein; stammen; entkeimen)
    spruiten; uitschieten plantkunde; uitschieten
  2. sprießen (entkeimen)
    voortspruiten; spruiten

Conjugations for sprießen:

Präsens
  1. sprieße
  2. sprießt
  3. sprießt
  4. sprießen
  5. sprießt
  6. sprießen
Imperfekt
  1. sproß
  2. sprossest
  3. sproß
  4. sproßen
  5. sprosset
  6. sproßen
Perfekt
  1. habe gesprossen
  2. hast gesprossen
  3. hat gesprossen
  4. haben gesprossen
  5. habt gesprossen
  6. haben gesprossen
1. Konjunktiv [1]
  1. sprieße
  2. sprießest
  3. sprieße
  4. sprießen
  5. sprießet
  6. sprießen
2. Konjunktiv
  1. sprösse
  2. sprössest
  3. sprösse
  4. sprössen
  5. sprösset
  6. sprössen
Futur 1
  1. werde sprießen
  2. wirst sprießen
  3. wird sprießen
  4. werden sprießen
  5. werdet sprießen
  6. werden sprießen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde sprießen
  2. würdest sprießen
  3. würde sprießen
  4. würden sprießen
  5. würdet sprießen
  6. würden sprießen
Diverses
  1. sprieß
  2. sprießet!
  3. sprießen Sie!
  5. gesprossen
  6. sprießend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor sprießen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
spruiten Abstammen; Setzlinge; Sprößlinge; Stecklinge
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
spruiten ausschießen; entkeimen; sein; sprießen; stammen abstammen; hervorgehen; stammen
uitschieten ausschießen; entkeimen; sein; sprießen; stammen ausrutschen; fallen; glitschen; rutschen
uitschieten plantkunde ausschießen; entkeimen; sein; sprießen; stammen
voortspruiten entkeimen; sprießen

Synoniemen voor "sprießen":


Wiktionary: sprießen

Cross Translation:
FromToVia
• sprießen → ontspruiten ↔ sprout — to grow, to germinate
• sprießen → kiemen; ontkiemen ↔ germer — pousser son germe au dehors, en parlant d’une semence, d’une spore.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0504 seconde
Page rendered in 1.0 seconds