Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Stärke

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Stärke

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Stärke:
  2. stärken:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Stärke (Duits) in het Nederlands

Stärke:

Stärke [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Stärke (Kraft)
    de sterkte; de kracht
    • sterkte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • kracht [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Stärke (Heftigkeit; Intensität; Eifer; )
    de intensiteit; de hevigheid; de kracht; de heftigheid; de felheid
  3. die Stärke (Kraft; Arbeitskraft; Macht)
    het vermogen; de kracht; de macht
    • vermogen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kracht [de ~] zelfstandig naamwoord
    • macht [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. die Stärke (Schwere; Gewicht)
    de gewicht; de zwaarte
    • gewicht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zwaarte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  5. die Stärke (Stärkemehl)
    het zetmeel
    • zetmeel [het ~] zelfstandig naamwoord
  6. die Stärke (starke Seite; Kraft)
    sterke kant; het sterke zijde
  7. die Stärke
    de stijfsel
    • stijfsel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  8. die Stärke (Heftigkeit; Leidenschaftlichkeit; Grimmigkeit; )
    de gedrevenheid; de felheid
  9. die Stärke (Gelegenheit zur Verwesentlichung; Möglichkeiten; Gelegenheiten; )
    de potentie; mogelijkheid tot verwezenlijking; de kansen; de gelegenheden; de mogelijkheid
  10. die Stärke (Beleibtheid; Umfang; Dicke; Korpulenz; Fettheit)
    de zwaarlijvigheid; de corpulentie; gezetheid; de lijvigheid

Vertaal Matrix voor Stärke:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
corpulentie Beleibtheid; Dicke; Fettheit; Korpulenz; Stärke; Umfang
felheid Bissigkeit; Brunst; Eifer; Grellheit; Grimmigkeit; Heftigkeit; Inbrunst; Intensität; Leidenschaftlichkeit; Schärfe; Stachlichkeit; Stärke; Ungestüm Dynamik; Geschwindigkeit; Kraft; Schnellheit; Vermögen
gedrevenheid Bissigkeit; Eifer; Grellheit; Grimmigkeit; Heftigkeit; Intensität; Leidenschaftlichkeit; Schärfe; Stachlichkeit; Stärke; Ungestüm Begeisterung; Enthusiasmus
gelegenheden Chancen; Dynamik; Energie; Gelegenheit zur Verwesentlichung; Gelegenheiten; Gewalt; Kraft; Möglichkeiten; Potenz; Stärke Ausgehmöglichkeiten; Gelegenheiten; Möglichkeiten
gewicht Gewicht; Schwere; Stärke Gewicht
gezetheid Beleibtheid; Dicke; Fettheit; Korpulenz; Stärke; Umfang
heftigheid Bissigkeit; Brunst; Eifer; Grimmigkeit; Heftigkeit; Inbrunst; Intensität; Leidenschaftlichkeit; Schärfe; Stachlichkeit; Stärke; Ungestüm Heftigkeit; Leidenschaftlichkeit; Zornigkeit
hevigheid Bissigkeit; Brunst; Eifer; Grimmigkeit; Heftigkeit; Inbrunst; Intensität; Leidenschaftlichkeit; Schärfe; Stachlichkeit; Stärke; Ungestüm
intensiteit Bissigkeit; Brunst; Eifer; Grimmigkeit; Heftigkeit; Inbrunst; Intensität; Leidenschaftlichkeit; Schärfe; Stachlichkeit; Stärke; Ungestüm Sättigung
kansen Chancen; Dynamik; Energie; Gelegenheit zur Verwesentlichung; Gelegenheiten; Gewalt; Kraft; Möglichkeiten; Potenz; Stärke Chancen; Gelegenheiten; Möglichkeiten
kracht Arbeitskraft; Bissigkeit; Brunst; Eifer; Grimmigkeit; Heftigkeit; Inbrunst; Intensität; Kraft; Leidenschaftlichkeit; Macht; Schärfe; Stachlichkeit; Stärke; Ungestüm Arbeitsfähigkeit; Arbeitskraft; Arbeitslust; Dynamik; Energie; Feurigkeit; Fähigkeit; Geschwindigkeit; Hektik; Inbrunst; Kapazität; Kraft; Leistungsfähigkeit; Leistungsvermögen; Schneidigkeit; Schnellheit; Seele; Spannkraft; Tatkraft; Triebkraft; Vermögen
lijvigheid Beleibtheid; Dicke; Fettheit; Korpulenz; Stärke; Umfang Korpulenz; Umfang
macht Arbeitskraft; Kraft; Macht; Stärke Ansehen; Autorität; Beeinflussung; Einfluß; Einflüsse; Einwirkung; Herrschaft; Macht; Obrigkeit
mogelijkheid Chancen; Dynamik; Energie; Gelegenheit zur Verwesentlichung; Gelegenheiten; Gewalt; Kraft; Möglichkeiten; Potenz; Stärke Chance; Gelegenheit; Möglichkeit
mogelijkheid tot verwezenlijking Chancen; Dynamik; Energie; Gelegenheit zur Verwesentlichung; Gelegenheiten; Gewalt; Kraft; Möglichkeiten; Potenz; Stärke
potentie Chancen; Dynamik; Energie; Gelegenheit zur Verwesentlichung; Gelegenheiten; Gewalt; Kraft; Möglichkeiten; Potenz; Stärke
sterke kant Kraft; Stärke; starke Seite
sterke zijde Kraft; Stärke; starke Seite
sterkte Kraft; Stärke Dynamik; Fort; Geschwindigkeit; Kraft; Schnellheit; Seite mit Verstärkung; Vermögen; Zitadelle; starke Seite; stärkste Seite
stijfsel Stärke
vermogen Arbeitskraft; Kraft; Macht; Stärke Energie; Fähigkeit; Kapazität; Leistungsfähigkeit; Leistungsvermögen; Reichtum; Vermögen
zetmeel Stärke; Stärkemehl
zwaarlijvigheid Beleibtheid; Dicke; Fettheit; Korpulenz; Stärke; Umfang
zwaarte Gewicht; Schwere; Stärke Aufgabe
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vermogen dürfen; im Stande sein; können; mögen; sollen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
gewicht Gewichtung
kracht Leistung

Synoniemen voor "Stärke":


Wiktionary: Stärke

Stärke
noun
  1. de mate waarin iets sterk is
  2. een mengsel van water en zetmeel waarmee iets wordt opgestijfd
Cross Translation:
FromToVia
• Stärke → kracht ↔ power — physical force or strength
• Stärke → ernst; ongewenstheid; slechtheid ↔ severity — degree of something undesirable; badness
• Stärke → zetmeel ↔ starch — substance
• Stärke → kracht; sterkte ↔ strength — quality of being strong
• Stärke → kracht; macht; sterkte ↔ force — faculté naturelle d’agir vigoureusement, en particulier en parlant de l’homme et des animaux.
• Stärke → kracht; rijk; staat; heerschappij; mogendheid; macht; sterkte ↔ puissance — pouvoir d’imposer son autorité.
• Stärke → animo; bedrijvigheid; drukte; opgewektheid; tierigheid; vertier; forsheid; stevigheid; stoerheid; welgedaanheid; sterkte ↔ vigueur — Force ; plénitude ; énergie ; fougue.
• Stärke → dikte; hoogte; diepte; dichtheid ↔ épaisseur — géométrie|fr qualité de ce qui est épais.

stärken:

stärken werkwoord (stärke, stärkst, stärkt, stärkte, stärktet, gestärkt)

  1. stärken
    aansterken
    • aansterken werkwoord (sterk aan, sterkt aan, sterkte aan, sterkten aan, aangesterkt)
  2. stärken (intensivieren; verstärken; verschärfen)
    versterken; intensiveren; aanscherpen; toespitsen; verhevigen
    • versterken werkwoord (versterk, versterkt, versterkte, versterkten, versterkt)
    • intensiveren werkwoord (intensiveer, intensiveert, intensiveerde, intensiveerden, geïntensiveerd)
    • aanscherpen werkwoord
    • toespitsen werkwoord (spits toe, spitst toe, spitste toe, spitsten toe, toegespitst)
    • verhevigen werkwoord (verhevig, verhevigt, verhevigde, verhevigden, verhevigd)
  3. stärken (versteifen; eindicken)
    stijven; stijf maken
    • stijven werkwoord (stijf, stijft, steef, steven, gesteven)
    • stijf maken werkwoord (maak stijf, maakt stijf, maakte stijf, maakten stijf, stijf gemaakt)

Conjugations for stärken:

Präsens
  1. stärke
  2. stärkst
  3. stärkt
  4. stärken
  5. stärkt
  6. stärken
Imperfekt
  1. stärkte
  2. stärktest
  3. stärkte
  4. stärkten
  5. stärktet
  6. stärkten
Perfekt
  1. habe gestärkt
  2. hast gestärkt
  3. hat gestärkt
  4. haben gestärkt
  5. habt gestärkt
  6. haben gestärkt
1. Konjunktiv [1]
  1. stärke
  2. stärkest
  3. stärke
  4. stärken
  5. stärket
  6. stärken
2. Konjunktiv
  1. stärkte
  2. stärktest
  3. stärkte
  4. stärkten
  5. stärktet
  6. stärkten
Futur 1
  1. werde stärken
  2. wirst stärken
  3. wird stärken
  4. werden stärken
  5. werdet stärken
  6. werden stärken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde stärken
  2. würdest stärken
  3. würde stärken
  4. würden stärken
  5. würdet stärken
  6. würden stärken
Diverses
  1. stärk!
  2. stärkt!
  3. stärken Sie!
  5. gestärkt
  6. stärkend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor stärken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanscherpen intensivieren; stärken; verschärfen; verstärken anschärfen; anspitzen
aansterken stärken
intensiveren intensivieren; stärken; verschärfen; verstärken
stijf maken eindicken; stärken; versteifen
stijven eindicken; stärken; versteifen
toespitsen intensivieren; stärken; verschärfen; verstärken
verhevigen intensivieren; stärken; verschärfen; verstärken
versterken intensivieren; stärken; verschärfen; verstärken bekräftigen; verstärken

Synoniemen voor "stärken":


Wiktionary: stärken

stärken
verb
  1. sterker maken
Cross Translation:
FromToVia
• stärken → versterken ↔ strengthen — to make strong or stronger
• stärken → bezielen; tot leven wekken ↔ strengthen — to animate
• stärken → versterken; bekrachtigen; ondersteunen; onderbouwen ↔ corroborer — (figuré) fortifier.

Verwante vertalingen van Stärke







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0911 seconde
Page rendered in 1.0 seconds