Duits

Uitgebreide vertaling voor Summe (Duits) in het Nederlands

Summe:

Summe [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Summe (Betrag)
    het bedrag
    – een hoeveelheid geld 1
    • bedrag [het ~] zelfstandig naamwoord
      • je krijgt 10 eieren voor een bedrag van 2 gulden1
  2. die Summe (Betrag)
    de somma
    • somma [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. die Summe (Addition; Zusammenzählung; Aufzählung; )
    de optelling; de som; samentelling

Vertaal Matrix voor Summe:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedrag Betrag; Summe
optelling Addieren; Addierung; Addition; Aufzählung; Summe; Zusammenzählung; Zählung
samentelling Addieren; Addierung; Addition; Aufzählung; Summe; Zusammenzählung; Zählung
som Addieren; Addierung; Addition; Aufzählung; Summe; Zusammenzählung; Zählung
somma Betrag; Summe

Synoniemen voor "Summe":


Wiktionary: Summe

Summe
noun
  1. Ergebnis der Addition mehrerer Zahlen.
    • Summesom
Summe
noun
  1. som geld, geldsom.
  2. resultaat van een optelling

Cross Translation:
FromToVia
Summe som sum — quantity obtained by addition or aggregation
Summe som sum — quantity of money
Summe totaal; som total — sum
Summe bedrag; som; somma; summa; totaal; totaalbedrag; totaalcijfer somme — (mathématiques) résultat de l’addition de plusieurs nombres.

summen:

summen werkwoord (summe, summst, summt, summte, summtet, gesummt)

  1. summen
    neuriën
    • neuriën werkwoord (neurie, neuriet, neuriede, neurieden, geneuried)
  2. summen
    zoemen; gonzen
    • zoemen werkwoord (zoem, zoemt, zoemde, zoemden, gezoemd)
    • gonzen werkwoord (gons, gonst, gonsde, gonsden, gegonsd)
  3. summen
  4. summen (brummen; schwirren; surren)
    zoemen; brommen
    • zoemen werkwoord (zoem, zoemt, zoemde, zoemden, gezoemd)
    • brommen werkwoord (brom, bromt, bromde, bromden, gebromd)
  5. summen (knurren; schnurren; grunzen; )
    knorrend geluid maken; knorren

Conjugations for summen:

Präsens
  1. summe
  2. summst
  3. summt
  4. summen
  5. summt
  6. summen
Imperfekt
  1. summte
  2. summtest
  3. summte
  4. summten
  5. summtet
  6. summten
Perfekt
  1. habe gesummt
  2. hast gesummt
  3. hat gesummt
  4. haben gesummt
  5. habt gesummt
  6. haben gesummt
1. Konjunktiv [1]
  1. summe
  2. summest
  3. summe
  4. summen
  5. summet
  6. summen
2. Konjunktiv
  1. summte
  2. summtest
  3. summte
  4. summten
  5. summtet
  6. summten
Futur 1
  1. werde summen
  2. wirst summen
  3. wird summen
  4. werden summen
  5. werdet summen
  6. werden summen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde summen
  2. würdest summen
  3. würde summen
  4. würden summen
  5. würdet summen
  6. würden summen
Diverses
  1. summ!
  2. summt!
  3. summen Sie!
  4. gesummt
  5. summend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor summen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brommen brummen; schwirren; summen; surren brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; knurren; meckern; murren; nörgeln; schimpfen; über etwas meckern
gonzen summen
knorren brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; gurren; knurren; meckern; murren; schieben; schimpfen; schnurren; schwirren; spucken; stottern; summen; surren schnarchen
knorrend geluid maken brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; gurren; knurren; meckern; murren; schieben; schimpfen; schnurren; schwirren; spucken; stottern; summen; surren
neuriën summen
zachtjes zingen summen
zoemen brummen; schwirren; summen; surren

Synoniemen voor "summen":


Wiktionary: summen


Cross Translation:
FromToVia
summen zoemen buzz — to make a low, humming or sibilant sound
summen neurien croon — To hum or sing softly or in a sentimental manner
summen brommen; neuriën hum — to make sound with lips closed
summen spinnen; brommen; gonzen; razen; snorren; suizelen; suizen; tuiten; zoemen ronronnerfaire entendre les ronrons, émettre un ronflement sourd et continu, en parlant d'un chat ou d'un félin, qui exprime en général son contentement.

Verwante vertalingen van Summe