Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor Trank (Duits) in het Nederlands

Trank:

Trank [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Trank (Getränk; Gebräu)
    de drank; drinkbaar vocht

Vertaal Matrix voor Trank:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drank Gebräu; Getränk; Trank Alkohol; Gebräu; Getränk; Schnapps; Schnaps; Spirituose; Spirituosen; Sprit
drinkbaar vocht Gebräu; Getränk; Trank

Synoniemen voor "Trank":


Wiktionary: Trank


Cross Translation:
FromToVia
Trank drankje; toverdrankje; tinctuur potion — small portion or dose of a liquid which is medicinal, poisonous, or magical
Trank drank; drankje boisson — Liquide servant à la réhydratation par la bouche, pour... (Sens général)
Trank drank; drankje consommation — Ce que l’on a bu

Trank vorm van trinken:

trinken werkwoord (trinke, trinkst, trinkt, trank, trankt, getrunken)

  1. trinken (Alhohol trinken; saufen)
    drinken; alcohol gebruiken
    • drinken werkwoord (drink, drinkt, dronk, dronken, gedronken)
    • alcohol gebruiken werkwoord (gebruik alcohol, gebruikt alcohol, gebruikte alcohol, gebruikten alcohol, alcohol gebruikt)
  2. trinken (saufen)

Conjugations for trinken:

Präsens
  1. trinke
  2. trinkst
  3. trinkt
  4. trinken
  5. trinkt
  6. trinken
Imperfekt
  1. trank
  2. trankst
  3. trank
  4. tranken
  5. trankt
  6. tranken
Perfekt
  1. habe getrunken
  2. hast getrunken
  3. hat getrunken
  4. haben getrunken
  5. habt getrunken
  6. haben getrunken
1. Konjunktiv [1]
  1. trinke
  2. trinkest
  3. trinke
  4. trinken
  5. trinket
  6. trinken
2. Konjunktiv
  1. tränke
  2. tränkest
  3. tränke
  4. tränken
  5. tränket
  6. tränken
Futur 1
  1. werde trinken
  2. wirst trinken
  3. wird trinken
  4. werden trinken
  5. werdet trinken
  6. werden trinken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde trinken
  2. würdest trinken
  3. würde trinken
  4. würden trinken
  5. würdet trinken
  6. würden trinken
Diverses
  1. trinke!
  2. trinkt!
  3. trinken Sie!
  4. getrunken
  5. trinkend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor trinken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drinken Trinken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alcohol gebruiken Alhohol trinken; saufen; trinken
drinken Alhohol trinken; saufen; trinken saufen; sich besaufen
zich laven saufen; trinken
zich verkwikken saufen; trinken
zijn dorst stillen saufen; trinken

Synoniemen voor "trinken":

  • besaufen; betrinken; die Kante geben; einen hinter die Binde kippen; einen zur Brust nehmen; voll laufen lassen; zuschütten; bechern; ins Glas schauen; saufen; süppeln; zechen

Wiktionary: trinken


Cross Translation:
FromToVia
trinken drinken drink — consume liquid through the mouth
trinken drinken drink — action of drinking
trinken drinken; gebruiken boiremettre un liquide dans sa bouche et l’avaler.