Widerwille: vertaling Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Widerwille:
- antipathie; aversie; afkeer; tegenzin; hekel; weerzin
- weerzin; walging; afgrijzen; gruwen; gruwel; verschrikking; iets wat afschuw opwekt; onwil; weerspannigheid
Wiktionary:
- Widerwille → tegenzin, weerzin

Duits

Uitgebreide vertaling voor Widerwille (Duits) in het Nederlands

der Widerwille (Ekel; Abscheu; Greuel)
de weerzin; de walging; het afgrijzen; gruwen
- weerzin [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- walging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- afgrijzen [het ~] zelfstandig naamwoord
- gruwen [znw.] zelfstandig naamwoord
der Widerwille (Greuel; Schrecken; Schaurigkeit)
de gruwel; de verschrikking; iets wat afschuw opwekt
- gruwel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- verschrikking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- iets wat afschuw opwekt [znw.] zelfstandig naamwoord
der Widerwille (Widerwilligkeit; Abneigung; Unlust; Unwille)
de onwil; de weerspannigheid
- onwil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- weerspannigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afgrijzen	Abscheu; Ekel; Greuel; Widerwille
afkeer	Antipathie; Widerwille	Feindschaft; Haß
antipathie	Antipathie; Widerwille
aversie	Antipathie; Widerwille
gruwel	Greuel; Schaurigkeit; Schrecken; Widerwille	Greuel; Greueltat; Untat; rote Grütze
gruwen	Abscheu; Ekel; Greuel; Widerwille
hekel	Antipathie; Widerwille
iets wat afschuw opwekt	Greuel; Schaurigkeit; Schrecken; Widerwille
onwil	Abneigung; Unlust; Unwille; Widerwille; Widerwilligkeit
tegenzin	Antipathie; Widerwille
verschrikking	Greuel; Schaurigkeit; Schrecken; Widerwille	Belästigung; Qual; Quälung
walging	Abscheu; Ekel; Greuel; Widerwille
weerspannigheid	Abneigung; Unlust; Unwille; Widerwille; Widerwilligkeit	Dickköpfigkeit; Halsstarrigkeit; Hartnäckigkeit; Starrköpfigkeit; Starrsinn; Störrigkeit
weerzin	Abscheu; Antipathie; Ekel; Greuel; Widerwille
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
gruwen		entsetzen; grauen; grausen; schaudern; sich grausen; sich gruseln; verabscheuen

Abneigung; Abscheu; Aversion; Ekel; Grauen; Gräuel; Schrecken; Affekt; Emotion; Empfindung; Gefühl; Gefühlsbewegung; Gefühlsregung; Gespür; Regung; Sentiment; Stimmungslage
Trotz; Unlust

Widerwille

noun