Duits

Uitgebreide vertaling voor Wohnung (Duits) in het Nederlands

Wohnung:

Wohnung [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Wohnung (Zuhause; Heim; Wohnort; Sitz; Wohnsitz)
    het huis; het verblijf; de residentie; de woning; het woonhuis; het thuis
    • huis [het ~] zelfstandig naamwoord
    • verblijf [het ~] zelfstandig naamwoord
    • residentie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • woning [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • woonhuis [het ~] zelfstandig naamwoord
    • thuis [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Wohnung (Appartement)
    het appartement
  3. die Wohnung (Akkommodation; Unterkunft; Unterkommen; )
    de accommodatie; de verblijfplaats; de huisvesting; het onderdak; de behuizing; het onderkomen; het kwartier; het tehuis
  4. die Wohnung (Haus)
    het honk
    • honk [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Wohnung:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accommodatie Akkommodation; Bleibe; Logis; Obdach; Quartier; Unterkommen; Unterkunft; Wohnraumbeschaffung; Wohnung Akkommodation; Wohnraumbeschaffung
appartement Appartement; Wohnung Appartement
behuizing Akkommodation; Bleibe; Logis; Obdach; Quartier; Unterkommen; Unterkunft; Wohnraumbeschaffung; Wohnung
honk Haus; Wohnung
huis Heim; Sitz; Wohnort; Wohnsitz; Wohnung; Zuhause Gebäude; Haus; Häuschen; Häuser; Hütte; Schoß
huisvesting Akkommodation; Bleibe; Logis; Obdach; Quartier; Unterkommen; Unterkunft; Wohnraumbeschaffung; Wohnung Beherbergung; Bleibe; Obdach; Quartier; Unterkommen; Unterkunft; Unterstand; Wohnungsamt
kwartier Akkommodation; Bleibe; Logis; Obdach; Quartier; Unterkommen; Unterkunft; Wohnraumbeschaffung; Wohnung Beherbergung; ein viertel Stunde; fünfzehn Minuten
onderdak Akkommodation; Bleibe; Logis; Obdach; Quartier; Unterkommen; Unterkunft; Wohnraumbeschaffung; Wohnung Akkommodation; Bleibe; Obdach; Quartier; Unterkommen; Unterkunft; Unterstand; Wohnraumbeschaffung
onderkomen Akkommodation; Bleibe; Logis; Obdach; Quartier; Unterkommen; Unterkunft; Wohnraumbeschaffung; Wohnung Bleibe; Obdach; Quartier; Unterkommen; Unterkunft; Unterstand
residentie Heim; Sitz; Wohnort; Wohnsitz; Wohnung; Zuhause Residenz
tehuis Akkommodation; Bleibe; Logis; Obdach; Quartier; Unterkommen; Unterkunft; Wohnraumbeschaffung; Wohnung
thuis Heim; Sitz; Wohnort; Wohnsitz; Wohnung; Zuhause Haus und Herd; Heimat; Heimatboden; Heimatland; Zuhause
verblijf Heim; Sitz; Wohnort; Wohnsitz; Wohnung; Zuhause Häuschen; Hütte
verblijfplaats Akkommodation; Bleibe; Logis; Obdach; Quartier; Unterkommen; Unterkunft; Wohnraumbeschaffung; Wohnung Wohnsitz
woning Heim; Sitz; Wohnort; Wohnsitz; Wohnung; Zuhause
woonhuis Heim; Sitz; Wohnort; Wohnsitz; Wohnung; Zuhause
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
thuis daheim; im Hause; zu Hause

Synoniemen voor "Wohnung":


Wiktionary: Wohnung

Wohnung
noun
  1. ein Raum oder mehrere Räume, die innerhalb eines Hauses einen abgeschlossenen Bereich bilden und für einen ein- oder mehrköpfigen Haushalt zum Wohnen dienen
Wohnung
noun
  1. een doorgaans afgesloten constructie waarin men kan leven

Cross Translation:
FromToVia
Wohnung woonstee; onderkomen; verblijf abode — slightly dated: residence
Wohnung flat; appartement apartment — domicile occupying part of a building
Wohnung woning dwelling — a place or house in which a person lives
Wohnung heem; huis home — house or structure in which someone lives
Wohnung flat; appartement appartement — Ensemble de pièce formant une habitation indépendante dans un immeuble collectif.
Wohnung woning; kwartier; logies; onderkomen demeurehabitation, domicile.
Wohnung woning; kwartier; logies; onderkomen habitation — Action d’habiter un lieu.
Wohnung woning; kwartier; logies; onderkomen logement — Local d'habitation.

Verwante vertalingen van Wohnung