Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: ablesen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: ablesen

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

ablesen:
- uitlezen; aflezen; hardoplezen
Ablesen:
- lezen; aflezen; oplezen; schriftlezing

Duits

Uitgebreide vertaling voor ablesen (Duits) in het Nederlands

ablesen:

ablesen werkwoord (lese ab, liest ab, las ab, last ab, abgelesen)

ablesen (auslesen; auswählen; sortieren; sieben; sichten; verlesen; heraussuchen; herauspicken)
uitlezen; aflezen
- uitlezen werkwoord (lees uit, leest uit, las uit, lazen uit, uitgelezen)
- aflezen werkwoord (lees af, leest af, las af, lazen af, afgelezen)
ablesen
hardoplezen
- hardoplezen werkwoord

Conjugations for ablesen:

Präsens

lese ab
liest ab
liest ab
lesen ab
lest ab
lesen ab

Imperfekt

las ab
last ab
las ab
lasen ab
last ab
lasen ab

Perfekt

habe abgelesen
hast abgelesen
hat abgelesen
haben abgelesen
habt abgelesen
haben abgelesen

1. Konjunktiv [1]

lese ab
lesest ab
lese ab
lesen ab
leset ab
lesen ab

2. Konjunktiv

läse ab
läsest ab
läse ab
läsen ab
läset ab
läsen ab

Futur 1

werde ablesen
wirst ablesen
wird ablesen
werden ablesen
werdet ablesen
werden ablesen

1. Konjunktiv [2]

würde ablesen
würdest ablesen
würde ablesen
würden ablesen
würdet ablesen
würden ablesen

Diverses

les ab!
lest ab!
lesen Sie ab!
abgelesen
ablesend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor ablesen:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aflezen		Ablesen
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aflezen	ablesen; auslesen; auswählen; herauspicken; heraussuchen; sichten; sieben; sortieren; verlesen	bekanntgeben; bekanntmachen; verkündigen; veröffentlichen
hardoplezen	ablesen
uitlezen	ablesen; auslesen; auswählen; herauspicken; heraussuchen; sichten; sieben; sortieren; verlesen

Synoniemen voor "ablesen":

abtasten
erkennen; ersehen

Ablesen:

Ablesen [das ~] zelfstandig naamwoord

Ablesen (Lesen; Lektüre)
lezen
- lezen [znw.] zelfstandig naamwoord
Ablesen
aflezen; oplezen
- aflezen [znw.] zelfstandig naamwoord
- oplezen [znw.] zelfstandig naamwoord
Ablesen (Vorlesung; Lektüre; Verlesung; Bibellesung; Lesefutter)
schriftlezing
- schriftlezing [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Ablesen:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aflezen	Ablesen
lezen	Ablesen; Lektüre; Lesen
oplezen	Ablesen
schriftlezing	Ablesen; Bibellesung; Lektüre; Lesefutter; Verlesung; Vorlesung
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aflezen		ablesen; auslesen; auswählen; bekanntgeben; bekanntmachen; herauspicken; heraussuchen; sichten; sieben; sortieren; verkündigen; verlesen; veröffentlichen
lezen		lesen
oplezen		bekanntgeben; bekanntmachen; verkündigen; veröffentlichen