Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor abprallen (Duits) in het Nederlands

abprallen:

abprallen werkwoord (pralle ab, prallst ab, prallt ab, prallte ab, pralltet ab, abgeprallt)

  1. abprallen (zurückprallen)
    afstuiten
    • afstuiten werkwoord (stuit af, stuitte af, stuitten af, afgestuit)
  2. abprallen (ausschlagen; abweisen; ablehnen; )
    ricocheren; afketsen
    • ricocheren werkwoord
    • afketsen werkwoord (kets af, ketst af, ketste af, ketsten af, afgeketst)

Conjugations for abprallen:

Präsens
  1. pralle ab
  2. prallst ab
  3. prallt ab
  4. prallen ab
  5. prallt ab
  6. prallen ab
Imperfekt
  1. prallte ab
  2. pralltest ab
  3. prallte ab
  4. prallten ab
  5. pralltet ab
  6. prallten ab
Perfekt
  1. habe abgeprallt
  2. hast abgeprallt
  3. hat abgeprallt
  4. haben abgeprallt
  5. habt abgeprallt
  6. haben abgeprallt
1. Konjunktiv [1]
  1. pralle ab
  2. prallest ab
  3. pralle ab
  4. prallen ab
  5. prallet ab
  6. prallen ab
2. Konjunktiv
  1. prallte ab
  2. pralltest ab
  3. prallte ab
  4. prallten ab
  5. pralltet ab
  6. prallten ab
Futur 1
  1. werde abprallen
  2. wirst abprallen
  3. wird abprallen
  4. werden abprallen
  5. werdet abprallen
  6. werden abprallen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde abprallen
  2. würdest abprallen
  3. würde abprallen
  4. würden abprallen
  5. würdet abprallen
  6. würden abprallen
Diverses
  1. prall ab!
  2. prallt ab!
  3. prallen Sie ab!
  4. abgeprallt
  5. abprallend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor abprallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afketsen Abprallen; Abrutschen; Einsinken
afstuiten Abprallen; Abrutschen; Einsinken
ricocheren Abprallen; Abrutschen; Einsinken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afketsen ablehnen; abprallen; abschlagen; abweisen; ausschlagen; verweigern; zurückweisen ablehnen; abschlagen; abweisen; verweigern; zurückweisen
afstuiten abprallen; zurückprallen
ricocheren ablehnen; abprallen; abschlagen; abweisen; ausschlagen; verweigern; zurückweisen

Synoniemen voor "abprallen":


Wiktionary: abprallen


Cross Translation:
FromToVia
abprallen stuiteren; ketsen bounce — to change direction of motion after hitting an obstacle
abprallen afketsen skim — ricochet
abprallen opflikkeren; opleven; aanslaan; opspringen; stuiten; afstuiten; terugspringen rebondir — Faire un ou plusieurs bonds.

Abprallen:

Abprallen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Abprallen (Abrutschen; Einsinken)
    ricocheren; afketsen; terugkaatsen; afstuiten

Vertaal Matrix voor Abprallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afketsen Abprallen; Abrutschen; Einsinken
afstuiten Abprallen; Abrutschen; Einsinken
ricocheren Abprallen; Abrutschen; Einsinken
terugkaatsen Abprallen; Abrutschen; Einsinken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afketsen ablehnen; abprallen; abschlagen; abweisen; ausschlagen; verweigern; zurückweisen
afstuiten abprallen; zurückprallen
ricocheren ablehnen; abprallen; abschlagen; abweisen; ausschlagen; verweigern; zurückweisen
terugkaatsen echoen; erhallen; reflektieren; resonieren; spiegeln; widerhallen; widerspiegeln