Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: anstiften

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: anstiften

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. anstiften:
  2. Anstiften:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor anstiften (Duits) in het Nederlands

anstiften:

anstiften werkwoord (stifte an, stiftest an, stiftet an, stiftete an, stiftetet an, angestiftet)

  1. anstiften (bewirken; verursachen; auslösen; antun)
    veroorzaken; aandoen; berokkenen
    • veroorzaken werkwoord (veroorzaak, veroorzaakt, veroorzaakte, veroorzaakten, veroorzaakt)
    • aandoen werkwoord (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • berokkenen werkwoord (berokken, berokkent, berokkende, berokkenden, berokkend)
  2. anstiften (aufwiegeln; aufschüren)
    opstoken; oppoken; aanstoken
    • opstoken werkwoord (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • oppoken werkwoord (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
    • aanstoken werkwoord (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)

Conjugations for anstiften:

Präsens
  1. stifte an
  2. stiftest an
  3. stiftet an
  4. stiften an
  5. stiftet an
  6. stiften an
Imperfekt
  1. stiftete an
  2. stiftetest an
  3. stiftete an
  4. stifteten an
  5. stiftetet an
  6. stifteten an
Perfekt
  1. habe angestiftet
  2. hast angestiftet
  3. hat angestiftet
  4. haben angestiftet
  5. habt angestiftet
  6. haben angestiftet
1. Konjunktiv [1]
  1. stifte an
  2. stiftest an
  3. stifte an
  4. stiften an
  5. stiftet an
  6. stiften an
2. Konjunktiv
  1. stiftete an
  2. stiftetest an
  3. stiftete an
  4. stifteten an
  5. stiftetet an
  6. stifteten an
Futur 1
  1. werde anstiften
  2. wirst anstiften
  3. wird anstiften
  4. werden anstiften
  5. werdet anstiften
  6. werden anstiften
1. Konjunktiv [2]
  1. würde anstiften
  2. würdest anstiften
  3. würde anstiften
  4. würden anstiften
  5. würdet anstiften
  6. würden anstiften
Diverses
  1. stift an!
  2. stiftet an!
  3. stiften Sie an!
  5. angestiftet
  6. anstiftend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor anstiften:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen Ankleiden; Anlegen; Anziehen
aanstoken Anstiften; Anstiftung
opstoken Anstiften; Anstiftung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen anstiften; antun; auslösen; bewirken; verursachen ankleiden; anlegen; anrichten; anschalten; antun; anziehen; einschalten; herbeiführen; kleiden; sichanziehen
aanstoken anstiften; aufschüren; aufwiegeln anblasen; anfachen; anfeuern; anschüren; aufhetzen; aufpeitschen; aufputschen; aufstacheln; aufwiegeln; brennen; schüren
berokkenen anstiften; antun; auslösen; bewirken; verursachen
oppoken anstiften; aufschüren; aufwiegeln anblasen; anfachen; anfeuern; anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; brennen; erregen; schüren
opstoken anstiften; aufschüren; aufwiegeln anblasen; anfachen; anfeuern; anschüren; aufhetzen; aufpeitschen; aufputschen; aufregen; aufstacheln; aufwiegeln; beunruhigen; bewegen; brennen; erregen; schüren
veroorzaken anstiften; antun; auslösen; bewirken; verursachen anrichten; herbeiführen; hervorrufen; verursachen

Synoniemen voor "anstiften":


Wiktionary: anstiften

Cross Translation:
FromToVia
• anstiften → aansporen; aanmoedigen; ophitsen ↔ abet — to assist or encourage in crime
• anstiften → aanzetten tot; provoceren ↔ egg on — provoke
• anstiften → aanstichten ↔ instigate — to goad or urge forward; to set on; to provoke; to incite

Anstiften:

Anstiften [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Anstiften
    instigeren; opwekken
  2. Anstiften (Anstiftung)
    opstoken; opstokerij; ophitsen; aanstoken

Vertaal Matrix voor Anstiften:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstoken Anstiften; Anstiftung
instigeren Anstiften
ophitsen Anstiften; Anstiftung
opstoken Anstiften; Anstiftung
opstokerij Anstiften; Anstiftung
opwekken Anstiften
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstoken anblasen; anfachen; anfeuern; anschüren; anstiften; aufhetzen; aufpeitschen; aufputschen; aufschüren; aufstacheln; aufwiegeln; brennen; schüren
instigeren jemanden zu etwas ermuntern; provuzieren
ophitsen anregen; anreizen; anspornen; antreiben; aufhetzen; aufjagen; aufmuntern; aufpeitschen; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwecken; aufwiegeln; aufwirbeln; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; hetzen; hochdrehen; hochtreiben; jagen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen
opstoken anblasen; anfachen; anfeuern; anschüren; anstiften; aufhetzen; aufpeitschen; aufputschen; aufregen; aufschüren; aufstacheln; aufwiegeln; beunruhigen; bewegen; brennen; erregen; schüren
opwekken aktivieren; ankurbeln; anregen; anreizen; anspornen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; aufreizen; aufwinden; beleben; erhitzen; ermuntern; ermutigen; erregen; hervorrufen; kitzeln; knuddeln; kosen; neu beleben; neubeleben; prickeln; reanimieren; reizen; schmeicheln; stimulieren; verbessern; wecken; zusprechen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0538 seconde
Page rendered in 1.0 seconds