Duits

Uitgebreide vertaling voor auflegen (Duits) in het Nederlands

auflegen:

auflegen werkwoord

  1. auflegen (Gespräch beenden)

Vertaal Matrix voor auflegen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gesprek beëindigen Gespräch beenden; auflegen

Synoniemen voor "auflegen":



Auflegen:

Auflegen werkwoord

  1. Auflegen
    Ophangen
  2. Auflegen

Vertaal Matrix voor Auflegen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Beëindigen Auflegen
Ophangen Auflegen

Synoniemen voor "Auflegen":

  • Ausstellen