Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
-
aufspalten:
-
Wiktionary:
aufspalten → afsplitsen, forken -
Synoniemen voor "aufspalten":
abbauen; abwracken; atomisieren; aufgliedern; auflösen; aufteilen; auftrennen; auseinanderbauen; auseinandernehmen; demontieren; dividieren; einordnen; fragmentieren; partagieren; pulverisieren; spalten; teilen; tranchieren; trennen; umordnen; unterteilen; untertrennen; zergliedern; zerlegen; zersetzen; zerspalten; zerteilen; zertrennen
durchschneiden; zersplittern; zerstückeln
aufschlüsseln; untergliedern
-
Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor aufspalten (Duits) in het Nederlands
aufspalten:
Synoniemen voor "aufspalten":
Wiktionary: aufspalten
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • aufspalten | → afsplitsen; forken | ↔ fork — computer science: to spawn a new child process |
| • aufspalten | → afsplitsen | ↔ fork — computer science: to split a software project |