Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: ausbeuten

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: ausbeuten

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. ausbeuten:
  2. Ausbeuten:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor ausbeuten (Duits) in het Nederlands

ausbeuten:

ausbeuten werkwoord (beute aus, beutest aus, beutet aus, beutete aus, beutetet aus, ausgebeutet)

  1. ausbeuten (abbauen; inBetriebsetzen; ausnutzen; benutzen; schaffen)
    exploiteren; uitbuiten
    • exploiteren werkwoord (exploiteer, exploiteert, exploiteerde, exploiteerden, geëxploiteerd)
    • uitbuiten werkwoord (buit uit, buitte uit, buitten uit, uitgebuit)
  2. ausbeuten (konsumieren; gebrauchen; aufwenden; )
    consumeren; verbruiken; gebruiken
    • consumeren werkwoord (consumeer, consumeert, consumeerde, consumeerden, geconsumeerd)
    • verbruiken werkwoord (verbruik, verbruikt, verbruikte, verbruikten, verbruikt)
    • gebruiken werkwoord (gebruik, gebruikt, gebruikte, gebruikten, gebruikt)
  3. ausbeuten (urbarmachen; erschließen)
    ontginnen; bouwklaar maken

Conjugations for ausbeuten:

Präsens
  1. beute aus
  2. beutest aus
  3. beutet aus
  4. beuten aus
  5. beutet aus
  6. beuten aus
Imperfekt
  1. beutete aus
  2. beutetest aus
  3. beutete aus
  4. beuteten aus
  5. beutetet aus
  6. beuteten aus
Perfekt
  1. habe ausgebeutet
  2. hast ausgebeutet
  3. hat ausgebeutet
  4. haben ausgebeutet
  5. habt ausgebeutet
  6. haben ausgebeutet
1. Konjunktiv [1]
  1. beute aus
  2. beutest aus
  3. beute aus
  4. beuten aus
  5. beutet aus
  6. beuten aus
2. Konjunktiv
  1. beutete aus
  2. beutetest aus
  3. beutete aus
  4. beuteten aus
  5. beutetet aus
  6. beuteten aus
Futur 1
  1. werde ausbeuten
  2. wirst ausbeuten
  3. wird ausbeuten
  4. werden ausbeuten
  5. werdet ausbeuten
  6. werden ausbeuten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde ausbeuten
  2. würdest ausbeuten
  3. würde ausbeuten
  4. würden ausbeuten
  5. würdet ausbeuten
  6. würden ausbeuten
Diverses
  1. beut aus!
  2. beutet aus!
  3. beuten Sie aus!
  5. ausgebeutet
  6. ausbeutend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor ausbeuten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
exploiteren Ausbeuten; Ausnutzen
gebruiken Bräuche; Sitten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bouwklaar maken ausbeuten; erschließen; urbarmachen
consumeren aufarbeiten; aufbrauchen; aufmachen; aufnehmen; aufsetzen; aufstellen; aufwenden; aufzehren; ausbeuten; ausfertigen; gebrauchen; konsumieren aufbrauchen; aufessen; auffressen; aufknabbern; aufzehren; bunkeren; essen; füttern; gebrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; konsumieren; laben; schlucken; speisen; stopfen; verspeisen; verwerten; verzehren; zu Abend essen; zu sich nehmen
exploiteren abbauen; ausbeuten; ausnutzen; benutzen; inBetriebsetzen; schaffen
gebruiken aufarbeiten; aufbrauchen; aufmachen; aufnehmen; aufsetzen; aufstellen; aufwenden; aufzehren; ausbeuten; ausfertigen; gebrauchen; konsumieren Drogen nehmen; Rauschgift konsumieren; anwenden; aufessen; aufknabbern; aufzehren; benutzen; bereitstellen; einsetzen; essen; gebrauchen; handhaben; hantieren; konsumieren; nutzen; praktizieren; speisen; tun; verrichten; verwenden; verzehren; zu sich nehmen
ontginnen ausbeuten; erschließen; urbarmachen entschließen; kultivieren; roden; urbar machen
uitbuiten abbauen; ausbeuten; ausnutzen; benutzen; inBetriebsetzen; schaffen ausnehmen; enthüllen
verbruiken aufarbeiten; aufbrauchen; aufmachen; aufnehmen; aufsetzen; aufstellen; aufwenden; aufzehren; ausbeuten; ausfertigen; gebrauchen; konsumieren aufbrauchen; gebrauchen; verbrauchen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
verbruiken verbrauchen

Synoniemen voor "ausbeuten":

  • zu Nutze machen; zunutze machen; ausnutzen; ausnützen; Gebrauch machen; instrumentalisieren; nutzen
  • abmelken; arm machen; melken; schröpfen; um Hab und Gut bringen; zur Ader lassen

Wiktionary: ausbeuten

ausbeuten
verb
  1. volledig leeghalen
Cross Translation:
FromToVia
• ausbeuten → exploiteren; uitbuiten ↔ exploit — use for one’s advantage
• ausbeuten → plunderen; leegroven; opgebruiken; uitputten ↔ plunder — to use or use up wrongfully
• ausbeuten → exploiteren; uitbuiten; uitmelken ↔ exploiter — faire valoir une chose, en tirer le profit du produit.

Ausbeuten:

Ausbeuten [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Ausbeuten (Ausnutzen)
    de exploitatie; exploiteren

Vertaal Matrix voor Ausbeuten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
exploitatie Ausbeuten; Ausnutzen Abbau; Ausbeutung
exploiteren Ausbeuten; Ausnutzen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
exploiteren abbauen; ausbeuten; ausnutzen; benutzen; inBetriebsetzen; schaffen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0531 seconde
Page rendered in 1.0 seconds