Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. beeinflussen:
  2. beeinflußen:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor beeinflussen (Duits) in het Nederlands

beeinflussen:

beeinflussen werkwoord (beeinfluße, beeinflußet, beeinflußt, beeinflußte, beeinflußtet, beeinflußt)

  1. beeinflussen (steuern)
    beïnvloeden
    • beïnvloeden werkwoord (beïnvloed, beïnvloedt, beïnvloedde, beïnvloedden, beïnvloed)
  2. beeinflussen (wirken auf)
    invloed hebben
    • invloed hebben werkwoord (heb invloed, hebt invloed, heeft invloed, had invloed, hadden invloed, invloed gehad)
  3. beeinflussen (einwirken)
    inwerken
    • inwerken werkwoord (werk in, werkt in, werkte in, werkten in, ingewerkt)

Conjugations for beeinflussen:

Präsens
  1. beeinfluße
  2. beeinflußet
  3. beeinflußt
  4. beeinflußen
  5. beeinflußt
  6. beeinflußen
Imperfekt
  1. beeinflußte
  2. beeinflußtest
  3. beeinflußte
  4. beeinflußten
  5. beeinflußtet
  6. beeinflußten
Perfekt
  1. habe beeinflußt
  2. hast beeinflußt
  3. hat beeinflußt
  4. haben beeinflußt
  5. habt beeinflußt
  6. haben beeinflußt
1. Konjunktiv [1]
  1. beeinfluße
  2. beeinflußest
  3. beeinfluße
  4. beeinflußen
  5. beeinflußet
  6. beeinflußen
2. Konjunktiv
  1. beeinflußte
  2. beeinflußtest
  3. beeinflußte
  4. beeinflußten
  5. beeinflußtet
  6. beeinflußten
Futur 1
  1. werde beeinflussen
  2. wirst beeinflussen
  3. wird beeinflussen
  4. werden beeinflussen
  5. werdet beeinflussen
  6. werden beeinflussen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde beeinflussen
  2. würdest beeinflussen
  3. würde beeinflussen
  4. würden beeinflussen
  5. würdet beeinflussen
  6. würden beeinflussen
Diverses
  1. beeinfluß!
  2. beeinflußt!
  3. beeinflußen Sie!
  4. beeinflußt
  5. beeinflußend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor beeinflussen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beïnvloeden beeinflussen; steuern anrühren; ansprechen; beeinflußen; rühren; treffen
invloed hebben beeinflussen; wirken auf
inwerken beeinflussen; einwirken einarbeiten; einführen; einweisen

Synoniemen voor "beeinflussen":


Wiktionary: beeinflussen

beeinflussen
verb
  1. iemand of iets proberen te veranderen, invloed nemen op

Cross Translation:
FromToVia
beeinflussen beïnvloeden affect — to influence or alter
beeinflussen inwerken; beïnvloeden impact — to influence
beeinflussen beïnvloeden influence — transitive: to exert an influence upon
beeinflussen invloed uitoefenen influence — intransitive: to exert influence
beeinflussen beïnvloeden; invloed hebben op influerfaire impression sur une chose, exercer sur elle une action qui tendre à la modifier.

beeinflußen:

beeinflußen werkwoord

  1. beeinflußen (treffen; rühren; anrühren; ansprechen)
    beïnvloeden; treffen; raken
    • beïnvloeden werkwoord (beïnvloed, beïnvloedt, beïnvloedde, beïnvloedden, beïnvloed)
    • treffen werkwoord (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • raken werkwoord (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)

Vertaal Matrix voor beeinflußen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
raken Treffen
treffen Begegnung; Treffen; Zusammenkunft; Zusammentreffen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beïnvloeden anrühren; ansprechen; beeinflußen; rühren; treffen beeinflussen; steuern
raken anrühren; ansprechen; beeinflußen; rühren; treffen anrühren; antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; enden; erregen; hingelangen; hinkommen; rühren; schlagen; treffen
treffen anrühren; ansprechen; beeinflußen; rühren; treffen anrühren; antun; begegnen; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; enden; entgegen; erregen; hingelangen; hinkommen; rühren; schlagen; sich treffen; treffen