Duits

Uitgebreide vertaling voor dösen (Duits) in het Nederlands

Dosen:

Dosen [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Dosen
    de doses; de dosissen
    • doses [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • dosissen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor Dosen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doses Dosen
dosissen Dosen

Dösen:

Dösen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Dösen
    doezelen; het soezen; gedommel; dommelen; gedoezel; gesoes
    • doezelen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • soezen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gedommel [znw.] zelfstandig naamwoord
    • dommelen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • gedoezel [znw.] zelfstandig naamwoord
    • gesoes [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. Dösen (Nickerchen; Schläfchen)
    het dutten; gedut
    • dutten [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gedut [znw.] zelfstandig naamwoord
  3. Dösen (Gedankenlosigkeit)
    suffen; gedachteloos zijn; gesuf

Vertaal Matrix voor Dösen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doezelen Dösen
dommelen Dösen
dutten Dösen; Nickerchen; Schläfchen
gedachteloos zijn Dösen; Gedankenlosigkeit
gedoezel Dösen
gedommel Dösen
gedut Dösen; Nickerchen; Schläfchen
gesoes Dösen
gesuf Dösen; Gedankenlosigkeit
soezen Dösen
suffen Dösen; Gedankenlosigkeit
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doezelen dösen; ein Nickerchen machen
dommelen dösen; ein Nickerchen machen
dutten dösen; ein Nickerchen machen; einNickerchenmachen; schlummern
gedachteloos zijn duseln; dösen; einNickerchenmachen; schlummern
soezen dösen; ein Nickerchen machen
suffen duseln; dösen; einNickerchenmachen; schlummern

dösen:

dösen werkwoord (döse, döst, döste, döstet, gedöst)

  1. dösen (ein Nickerchen machen)
    sluimeren; dommelen; doezelen; soezen; dutten
    • sluimeren werkwoord (sluimer, sluimert, sluimerde, sluimerden, gesluimerd)
    • dommelen werkwoord (dommel, dommelt, dommelde, dommelden, gedommeld)
    • doezelen werkwoord (doezel, doezelt, doezelde, doezelden, gedoezeld)
    • soezen werkwoord (soes, soest, soesde, soesden, gesoesd)
    • dutten werkwoord (dut, dutte, dutten, gedut)
  2. dösen (einNickerchenmachen; schlummern)
    dutten; een dutje doen
  3. dösen (duseln; schlummern; einNickerchenmachen)
    gedachteloos zijn; suffen
  4. dösen (schlummern; duseln; ein Nickerchen machen)
    sluimeren; verborgen aanwezig zijn

Conjugations for dösen:

Präsens
  1. döse
  2. döst
  3. döst
  4. dösen
  5. döst
  6. dösen
Imperfekt
  1. döste
  2. döstest
  3. döste
  4. dösten
  5. döstet
  6. dösten
Perfekt
  1. habe gedöst
  2. hast gedöst
  3. hat gedöst
  4. haben gedöst
  5. habt gedöst
  6. haben gedöst
1. Konjunktiv [1]
  1. döse
  2. dösest
  3. döse
  4. dösen
  5. döset
  6. dösen
2. Konjunktiv
  1. döste
  2. döstest
  3. döste
  4. dösten
  5. döstet
  6. dösten
Futur 1
  1. werde dösen
  2. wirst dösen
  3. wird dösen
  4. werden dösen
  5. werdet dösen
  6. werden dösen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde dösen
  2. würdest dösen
  3. würde dösen
  4. würden dösen
  5. würdet dösen
  6. würden dösen
Diverses
  1. dös!
  2. döst!
  3. dösen Sie!
  4. gedöst
  5. dösend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor dösen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doezelen Dösen
dommelen Dösen
dutten Dösen; Nickerchen; Schläfchen
gedachteloos zijn Dösen; Gedankenlosigkeit
sluimeren Schlummer
soezen Dösen
suffen Dösen; Gedankenlosigkeit
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doezelen dösen; ein Nickerchen machen
dommelen dösen; ein Nickerchen machen
dutten dösen; ein Nickerchen machen; einNickerchenmachen; schlummern
een dutje doen dösen; einNickerchenmachen; schlummern
gedachteloos zijn duseln; dösen; einNickerchenmachen; schlummern
sluimeren duseln; dösen; ein Nickerchen machen; schlummern
soezen dösen; ein Nickerchen machen
suffen duseln; dösen; einNickerchenmachen; schlummern
verborgen aanwezig zijn duseln; dösen; ein Nickerchen machen; schlummern
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verborgen aanwezig zijn heimlich; subkutan; unterbewußt; unterschwellig; verborgen; versteckt

Synoniemen voor "dösen":


Wiktionary: dösen

dösen
verb
  1. in gedachten verzonken zijn
  2. dommelen, half slapen

Cross Translation:
FromToVia
dösen doezelen snooze — To sleep, especially briefly; to nap