Duits

Uitgebreide vertaling voor denunzieren (Duits) in het Nederlands

denunzieren:

denunzieren werkwoord (denunziere, denunzierst, denunziert, denunzierte, denunziertet, denunziert)

  1. denunzieren (herumerzählen; durchsagen; übertragen; )
    doorgeven; doorvertellen; rondvertellen; doorspelen; rondbrieven
    • doorgeven werkwoord (geef door, geeft door, gaf door, gaven door, doorgegeven)
    • doorvertellen werkwoord (vertel door, vertelt door, vertelde door, vertelden door, doorverteld)
    • rondvertellen werkwoord (vertel rond, vertelt rond, vertelde rond, vertelden rond, rondverteld)
    • doorspelen werkwoord (speel door, speelt door, speelde door, speelden door, doorgespeeld)
    • rondbrieven werkwoord (brief rond, brieft rond, briefde rond, briefden rond, rondgebriefd)
  2. denunzieren (anbringen; anzeigen; petzen; )
    verklappen; klikken
    • verklappen werkwoord (verklap, verklapt, verklapte, verklapten, verklapt)
    • klikken werkwoord (klik, klikt, klikte, klikten, geklikt)
  3. denunzieren (ausposaunen; mitteilen; verraten; )
    verraden; verklikken; verklappen; klikken; verlinken
    • verraden werkwoord (verraad, verraadt, verried, verrieden, verraden)
    • verklikken werkwoord (verklik, verklikt, verklikte, verklikten, verklikt)
    • verklappen werkwoord (verklap, verklapt, verklapte, verklapten, verklapt)
    • klikken werkwoord (klik, klikt, klikte, klikten, geklikt)
    • verlinken werkwoord (verlink, verlinkt, verlinkte, verlinkten, verlinkt)

Conjugations for denunzieren:

Präsens
  1. denunziere
  2. denunzierst
  3. denunziert
  4. denunzieren
  5. denunziert
  6. denunzieren
Imperfekt
  1. denunzierte
  2. denunziertest
  3. denunzierte
  4. denunzierten
  5. denunziertet
  6. denunzierten
Perfekt
  1. habe denunziert
  2. hast denunziert
  3. hat denunziert
  4. haben denunziert
  5. habt denunziert
  6. haben denunziert
1. Konjunktiv [1]
  1. denunziere
  2. denunzierest
  3. denunziere
  4. denunzieren
  5. denunzieret
  6. denunzieren
2. Konjunktiv
  1. denunzierte
  2. denunziertest
  3. denunzierte
  4. denunzierten
  5. denunziertet
  6. denunzierten
Futur 1
  1. werde denunzieren
  2. wirst denunzieren
  3. wird denunzieren
  4. werden denunzieren
  5. werdet denunzieren
  6. werden denunzieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde denunzieren
  2. würdest denunzieren
  3. würde denunzieren
  4. würden denunzieren
  5. würdet denunzieren
  6. würden denunzieren
Diverses
  1. denunzier!
  2. denunziert!
  3. denunzieren Sie!
  4. denunziert
  5. denunzierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor denunzieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klikken Angeben; Klatschen; Zutragen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorgeven ausposaunen; austragen; denunzieren; durchsagen; herumerzählen; weitererzählen; übertragen durchgeben; herumgeben; herumreichen; verteilen; weitergeben; überreichen
doorspelen ausposaunen; austragen; denunzieren; durchsagen; herumerzählen; weitererzählen; übertragen
doorvertellen ausposaunen; austragen; denunzieren; durchsagen; herumerzählen; weitererzählen; übertragen
klikken anbringen; angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen klicken auf
rondbrieven ausposaunen; austragen; denunzieren; durchsagen; herumerzählen; weitererzählen; übertragen
rondvertellen ausposaunen; austragen; denunzieren; durchsagen; herumerzählen; weitererzählen; übertragen
verklappen anbringen; angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anzeigen; ausplappern; ausplaudern; ausschwatzen; petzen; verpfeifen; verraten
verklikken angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anzeigen; hinterbringen; petzen; verpfeifen; verraten
verlinken angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anzeigen; petzen; verpfeifen; verraten
verraden angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anzeigen; ausplappern; ausplaudern; ausschwatzen; petzen; verpfeifen; verraten

Synoniemen voor "denunzieren":


Wiktionary: denunzieren


Cross Translation:
FromToVia
denunzieren verklikken inform — to act as an informer, denounce
denunzieren beschuldigen; aanbrengen; aangeven; klikken; verklikken; aanklagen; betichten accuserdéférer à la justice quelqu’un comme coupable d’un délit, d’un crime.
denunzieren aanbrengen; aangeven; klikken; verklikken dénoncer — Traductions à classer
denunzieren bestellen; leveren; afleveren; toevoeren; in de steek laten; laten varen; verlaten; vergeven; weggeven; wegschenken; aanbrengen; aangeven; klikken; verklikken livrer — Traductions à trier suivant le sens