Duits

Uitgebreide vertaling voor gestalten (Duits) in het Nederlands

gestalten:

gestalten werkwoord (gestalte, gestaltest, gestaltet, gestaltete, gestaltetet, gestaltet)

  1. gestalten (modellieren; formen; kneten)
    vormen; vorm geven; modelleren; boetseren
    • vormen werkwoord (vorm, vormt, vormde, vormden, gevormd)
    • vorm geven werkwoord
    • modelleren werkwoord (modelleer, modelleert, modelleerde, modelleerden, gemodelleerd)
    • boetseren werkwoord (boetseer, boetseert, boetseerde, boetseerden, geboetseerd)
  2. gestalten
    vormgeven
    • vormgeven werkwoord (geef vorm, geeft vorm, gaf vorm, gaven vorm, vormgegeven)
  3. gestalten
    fatsoeneren
    • fatsoeneren werkwoord (fatsoeneer, fatsoeneert, fatsoeneerde, fatsoeneerden, gefatsoeneerd)
  4. gestalten (garnieren; aufmachen; dekorieren; )
    versieren; afwerken; garneren; schotels garneren; opmaken; opsmukken
    • versieren werkwoord (versier, versiert, versierde, versierden, versierd)
    • afwerken werkwoord (werk af, werkt af, werkte af, werkten af, afgewerkt)
    • garneren werkwoord (garneer, garneert, garneerde, garneerden, gegarneerd)
    • schotels garneren werkwoord
    • opmaken werkwoord (maak op, maakt op, maakte op, maakten op, opgemaakt)
    • opsmukken werkwoord (smuk op, smukt op, smukte op, smukten op, opgesmukt)
  5. gestalten (gestalt geben an; formen; Form geben an)
    vormen; vorm geven aan; gestalte geven
    • vormen werkwoord (vorm, vormt, vormde, vormden, gevormd)
    • vorm geven aan werkwoord
    • gestalte geven werkwoord (geef gestalte, geeft gestalte, gaf festalte, gaven festalte, gestalte gegeven)
  6. gestalten (formen; kneten; bilden; )
    vervaardigen; kneden; vormen; modelleren; maken
    • vervaardigen werkwoord
    • kneden werkwoord (kneed, kneedt, kneedde, kneedden, gekneed)
    • vormen werkwoord (vorm, vormt, vormde, vormden, gevormd)
    • modelleren werkwoord (modelleer, modelleert, modelleerde, modelleerden, gemodelleerd)
    • maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
  7. gestalten (ins Leben rufen; machen; produzieren; )
    maken; scheppen; in het leven roepen
    • maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • scheppen werkwoord (schep, schept, schepte, schepten, geschept)
    • in het leven roepen werkwoord (roep in het leven, roept in het leven, riep in het leven, riepen in het leven, in het leven geroepen)
  8. gestalten (Musik komponieren; bilden; aufstellen; )

Conjugations for gestalten:

Präsens
  1. gestalte
  2. gestaltest
  3. gestaltet
  4. gestalten
  5. gestaltet
  6. gestalten
Imperfekt
  1. gestaltete
  2. gestaltetest
  3. gestaltete
  4. gestalteten
  5. gestaltetet
  6. gestalteten
Perfekt
  1. habe gestaltet
  2. hast gestaltet
  3. hat gestaltet
  4. haben gestaltet
  5. habt gestaltet
  6. haben gestaltet
1. Konjunktiv [1]
  1. gestalte
  2. gestaltest
  3. gestalte
  4. gestalten
  5. gestaltet
  6. gestalten
2. Konjunktiv
  1. gestaltete
  2. gestaltetest
  3. gestaltete
  4. gestalteten
  5. gestaltetet
  6. gestalteten
Futur 1
  1. werde gestalten
  2. wirst gestalten
  3. wird gestalten
  4. werden gestalten
  5. werdet gestalten
  6. werden gestalten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde gestalten
  2. würdest gestalten
  3. würde gestalten
  4. würden gestalten
  5. würdet gestalten
  6. würden gestalten
Diverses
  1. gestalte!
  2. gestaltet!
  3. gestalten Sie!
  4. gestaltet
  5. gestaltend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor gestalten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwerken Absolvieren; Schlachten; Vollenden
maken Anfertigen; Anfertigung; Erzeugung; Herstellen; Herstellung; Kreieren; Verfertigung
opmaken Redigieren; Zurechtmachen
opsmukken Aufschmücken; Ausschmückung; Dekorieren
scheppen Anfertigen; Anfertigung; Herstellung; Kreieren; Schaufeln; Spaten; Verfertigung
versieren Ausschmückung; Dekorieren; Girlande; Schmücken; Verzierung
vervaardigen Anfertigen; Herstellen
vormen Entwickeln; Kultivieren; Zivilisieren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwerken aufmachen; dekorieren; feinmachen; fertigmachen; fertigstellen; garnieren; gestalten; verzieren; vollenden; zieren abmachen; erledigen; fertig bringen
boetseren formen; gestalten; kneten; modellieren
fatsoeneren gestalten
garneren aufmachen; dekorieren; feinmachen; fertigmachen; fertigstellen; garnieren; gestalten; verzieren; vollenden; zieren
gestalte geven Form geben an; formen; gestalt geben an; gestalten
in het leven roepen anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen
kneden bearbeiten; bilden; formen; gestalten; heranbilden; kneten; modellieren
maken anfertigen; bearbeiten; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; heranbilden; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; kneten; konstruieren; kreieren; machen; modellieren; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen anfertigen; ausbessern; deichseln; entwickeln; erneuern; erstellen; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; fixen; flicken; gutmachen; herstellen; hinkriegen; innovieren; machen; montieren; produzieren; reparieren; restaurieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen; zeugen
modelleren bearbeiten; bilden; formen; gestalten; heranbilden; kneten; modellieren
muziek componeren Musik komponieren; aufbauen; aufstellen; ausfertigen; bilden; formieren; gestalten
opmaken aufmachen; dekorieren; feinmachen; fertigmachen; fertigstellen; garnieren; gestalten; verzieren; vollenden; zieren Vorbereitungen treffen; anmalen; aufbrauchen; aufmachen; benutzen; gebrauchen; konsumieren; schminken; seineErsparnisseverprassen; verbrauchen; vergeuden; verprassen; verschwenden
opsmukken aufmachen; dekorieren; feinmachen; fertigmachen; fertigstellen; garnieren; gestalten; verzieren; vollenden; zieren anmalen; aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; dekorieren; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; sich ausschmucken; verzieren
scheppen anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen aufgraben; ausgraben; graben; löffeln; schaufeln; schöpfen
schotels garneren aufmachen; dekorieren; feinmachen; fertigmachen; fertigstellen; garnieren; gestalten; verzieren; vollenden; zieren
versieren aufmachen; dekorieren; feinmachen; fertigmachen; fertigstellen; garnieren; gestalten; verzieren; vollenden; zieren dekorieren; einkleiden; verzieren
vervaardigen bearbeiten; bilden; formen; gestalten; heranbilden; kneten; modellieren anfertigen; entwickeln; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; herstellen; machen; produzieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen
vorm geven formen; gestalten; kneten; modellieren
vorm geven aan Form geben an; formen; gestalt geben an; gestalten
vormen Form geben an; bearbeiten; bilden; formen; gestalt geben an; gestalten; heranbilden; kneten; modellieren erziehen; großbringen
vormgeven gestalten

Synoniemen voor "gestalten":


Wiktionary: gestalten

gestalten
verb
  1. einem Gegenstand oder Prozess eine Form oder ein Konzept geben



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gestalten (Nederlands) in het Duits

gestalte:

gestalte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de gestalte (postuur; vorm; figuur; gedaante)
    die Figur; die Gestalt; die Erscheinung; der Wuchs; Erscheinen; die Statur
    • Figur [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gestalt [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Erscheinung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Wuchs [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Erscheinen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Statur [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. de gestalte (lichaamspostuur; figuur; postuur)
    der Wuchs; die Gestalt; die Erscheinung; die Figur; die Statur; die Positur
    • Wuchs [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Gestalt [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Erscheinung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Figur [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Statur [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Positur [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor gestalte:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Erscheinen figuur; gedaante; gestalte; postuur; vorm figuur; lichaamslijn; silhouet; verschijnen; verschijning; verschijningsvorm
Erscheinung figuur; gedaante; gestalte; lichaamspostuur; postuur; vorm aangezicht; aanzien; allure; buitenkant; fenomeen; figuur; gedaante; gelaat; iemand zijn uiterlijk; lichaamslijn; silhouet; type; uiterlijk; verschijnen; verschijning; verschijningsvorm; verschijnsel; vertoon; voorkomen; vorm
Figur figuur; gedaante; gestalte; lichaamspostuur; postuur; vorm beeldje; debiel; figuur; flapdrol; gedaante; gek; idioot; iemand; imbeciel; individu; lichaamslijn; mafkees; mafketel; mafkikker; mens; mensenkind; personage; persoon; postuur; silhouet; type; verschijning; waanzinnige; wezen; zot
Gestalt figuur; gedaante; gestalte; lichaamspostuur; postuur; vorm aangezicht; aanzien; buitenkant; butler; conditie; figuur; gedaante; gelaat; herenknecht; iemand; iemand zijn uiterlijk; individu; kamerbediende; kamerdienaar; mens; mensenkind; persoon; postuur; sterveling; type; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm; wezen
Positur figuur; gestalte; lichaamspostuur; postuur
Statur figuur; gedaante; gestalte; lichaamspostuur; postuur; vorm aangezicht; aanzien; allure; buitenkant; figuur; gedaante; iemand zijn uiterlijk; lichaamslijn; postuur; silhouet; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm
Wuchs figuur; gedaante; gestalte; lichaamspostuur; postuur; vorm bloei; groei; hausse; hoogconjunctuur; ontplooiing; ontwikkeling; wasdom
- figuur; lijn

Verwante woorden van "gestalte":

  • gestalten, gestaltes

Synoniemen voor "gestalte":


Verwante definities voor "gestalte":

  1. vorm van het lichaam1
    • zijn lange gestalte maakte veel indruk1

Wiktionary: gestalte


Cross Translation:
FromToVia
gestalte Anwuchs; Vermehrung; Zunahme; Steigerung; Vergrößerung; Wuchs; Zuwachs; Wachstum accroissementaction de croitre, de se développer.
gestalte Anwuchs; Vermehrung; Wuchs; Zunahme; Zuwachs développementaction de développer, de se développer ou résultat de cette action, au propre et au figuré.
gestalte Gestalt; Statur; Maß; Ausdehnung; Dimension; Abmessung; Ausmaß; Tragweite; Große; Bereich; Fassung; Gehalt; Umfang; Spanne; Größe taillecoupe ; manière dont on couper certaines choses, dont elles tailler.