Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. gis:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. gis:
  2. gissen:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor gis (Duits) in het Nederlands

GIS:


Synoniemen voor "GIS":


Ägäis:


Synoniemen voor "Ägäis":


Wiktionary: Ägäis

Ägäis
noun
  1. Ein Teil des Mittelmeeres zwischen Griechenland und Kleinasien, das mit dem Schwarzes Meer durch den Bosporus verbunden ist.

Cross Translation:
FromToVia
Ägäis Egeïsche Zee Aegean Sea — sea of the northeastern part of the Mediterranean Sea


Wiktionary: gis

gis
noun
  1. verhoogde toon g
  2. gis-mineurgrondakkoord



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gis (Nederlands) in het Duits

gis:

gis bijvoeglijk naamwoord

  1. gis (slim; schrander)
    klug; schlagfertig; scharfsinnig; scharfsichtig

Vertaal Matrix voor gis:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klug gis; schrander; slim adrem; behendig; bekwaam; belezen; bevattelijk; bijdehand; briljant; clever; erudiet; geletterd; geniaal; gestudeerd; gevat; goedleers; handig; hooggeleerd; ingenieus; intelligent; kien; knap; kundig; kunstig; ontwikkeld; pienter; raak; rationeel; redelijk; schrander; slim; snedig; snugger; uitgeslapen; vaardig; vernuftig; verstandelijk; vindingrijk; vlug van begrip; wijs; zeer geleerd; zeer ontwikkeld
scharfsichtig gis; schrander; slim briljant; ingenieus; knap; kundig; kunstig; met vooruitziende blik; profetisch; scherpziend; vaardig; vindingrijk; voorzeggend
scharfsinnig gis; schrander; slim adrem; behendig; bekwaam; bijdehand; briljant; clever; gevat; handig; ingenieus; intelligent; inventief; kien; knap; kundig; kunstig; pienter; raak; scherpzinnig; schrander; slim; snedig; snugger; uitgeslapen; vaardig; vernuftig; vindingrijk
schlagfertig gis; schrander; slim ad rem; adrem; bijdehand; clever; energiek; geanimeerd; gevat; kien; levendig; pienter; raak; schrander; slagvaardig; slim; snedig; snugger; uitgeslapen; vief; vol fut; wakker

Wiktionary: gis

gis
noun
  1. verhoogde toon g
  2. gis-kleinetertstoonladder
  3. gis-mineurgrondakkoord

gis vorm van gissen:

gissen werkwoord (gis, gist, giste, gisten, gegist)

  1. gissen (gissing maken; raden)
    schätzen; glauben; vermuten; annehmen; mutmaßen; Vermutung anstellen
    • schätzen werkwoord (schätze, schätzest, schätzt, schätzte, schätztet, geschätzt)
    • glauben werkwoord (glaube, glaubst, glaubt, glaubte, glaubtet, geglaubt)
    • vermuten werkwoord (vermute, vermutest, vermutet, vermutete, vermutetet, vermutet)
    • annehmen werkwoord (nehme an, nimmst an, nimmt an, nahm an, nahmt an, angenommen)
    • mutmaßen werkwoord (mutmaße, mutmaßst, mutmaßt, mutmaßte, mutmaßtet, gemutmaßt)

Conjugations for gissen:

o.t.t.
  1. gis
  2. gist
  3. gist
  4. gissen
  5. gissen
  6. gissen
o.v.t.
  1. giste
  2. giste
  3. giste
  4. gisten
  5. gisten
  6. gisten
v.t.t.
  1. heb gegist
  2. hebt gegist
  3. heeft gegist
  4. hebben gegist
  5. hebben gegist
  6. hebben gegist
v.v.t.
  1. had gegist
  2. had gegist
  3. had gegist
  4. hadden gegist
  5. hadden gegist
  6. hadden gegist
o.t.t.t.
  1. zal gissen
  2. zult gissen
  3. zal gissen
  4. zullen gissen
  5. zullen gissen
  6. zullen gissen
o.v.t.t.
  1. zou gissen
  2. zou gissen
  3. zou gissen
  4. zouden gissen
  5. zouden gissen
  6. zouden gissen
en verder
  1. is gegist
  2. zijn gegist
diversen
  1. gis!
  2. gist!
  3. gegist
  4. gissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor gissen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Vermutung anstellen gissen; gissing maken; raden
annehmen gissen; gissing maken; raden aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvatten; accepteren; adopteren; beantwoorden; bedoelen; beogen; betogen; cadeau aannemen; demonstreren; geloven; in ontvangst nemen; krijgen; naar voren brengen; ontvangen; opnemen; opperen; opstrijken; opvangen; poneren; postuleren; stellen; ten doel hebben; uitgaan van; veronderstellen; vooronderstellen
glauben gissen; gissing maken; raden aannemen; geloven; uitgaan van; veronderstellen
mutmaßen gissen; gissing maken; raden met aandelen spelen; postuleren; speculeren; vooronderstellen
schätzen gissen; gissing maken; raden aannemen; aanrekenen; aanwrijven; achten; adviseren; afwegen; appreciëren; bepalen; beramen; berispen; beschuldigen; blameren; eerbiedigen; geloven; gispen; hoogachten; hoogschatten; iets aanraden; ingeven; inschatten; laken; loven; nadragen; op prijs stellen; overdenken; overwegen; postuleren; prijzen; raden; ramen; respecteren; roemen; schatten; suggereren; taxeren; uitgaan van; vereren; veronderstellen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; vooronderstellen; waarderen; zich lovend uitlaten
vermuten gissen; gissing maken; raden postuleren; vooronderstellen

Wiktionary: gissen

gissen
verb
  1. een vermoeden uitspreken over iets

Cross Translation:
FromToVia
gissen vermuten; mutmaßen conjecture — to guess
gissen schätzen; raten guess — to reach an unqualified conclusion
gissen mutmaßen; vermuten conjecturerinférer par conjecture.
gissen enträtseln; raten; erraten; herausbekommen; ahnen; erahnen; vorhersagen; voraussagen; weissagen; prophezeihen devinerprédire ce qui doit arriver, découvrir, par des sortilèges, ce qui cacher.