Duits

Uitgebreide vertaling voor hören (Duits) in het Nederlands

hören:

hören werkwoord (höre, hörst, hört, hörte, hörtet, gehört)

  1. hören (schicken)
    horen; geluid waarnemen
  2. hören (zu Ohren kommen; vernehmen; horchen)
    vernemen; horen; te horen krijgen
    • vernemen werkwoord (verneem, verneemt, vernam, vernamen, vernomen)
    • horen werkwoord (hoor, hoort, hoorde, hoorden, gehoord)
    • te horen krijgen werkwoord
  3. hören (zuhören; hinhören; horchen)
    luisteren; beluisteren
    • luisteren werkwoord (luister, luistert, luisterde, luisterden, geluisterd)
    • beluisteren werkwoord (beluister, beluistert, beluisterde, beluisterden, beluisterd)
  4. hören (aufmerksahm zuhören; zuhören; hinhören; horchen)
    opletten; aandachtig luisteren; toeluisteren

Conjugations for hören:

Präsens
  1. höre
  2. hörst
  3. hört
  4. hören
  5. hört
  6. hören
Imperfekt
  1. hörte
  2. hörtest
  3. hörte
  4. hörten
  5. hörtet
  6. hörten
Perfekt
  1. habe gehört
  2. hast gehört
  3. hat gehört
  4. haben gehört
  5. habt gehört
  6. haben gehört
1. Konjunktiv [1]
  1. höre
  2. hörest
  3. höre
  4. hören
  5. höret
  6. hören
2. Konjunktiv
  1. hörte
  2. hörtest
  3. hörte
  4. hörten
  5. hörtet
  6. hörten
Futur 1
  1. werde hören
  2. wirst hören
  3. wird hören
  4. werden hören
  5. werdet hören
  6. werden hören
1. Konjunktiv [2]
  1. würde hören
  2. würdest hören
  3. würde hören
  4. würden hören
  5. würdet hören
  6. würden hören
Diverses
  1. höre!
  2. hört!
  3. hören Sie!
  4. gehört
  5. hörend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor hören:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
horen Hören
luisteren Anhören; Hören; Turbulenzgeschwindigkeit
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandachtig luisteren aufmerksahm zuhören; hinhören; horchen; hören; zuhören
beluisteren hinhören; horchen; hören; zuhören
geluid waarnemen hören; schicken
horen horchen; hören; schicken; vernehmen; zu Ohren kommen bemerken; beobachten; entdecken; feststellen; gebräuchlich sein; gehören; schicken; sehen; wahrnehmen
luisteren hinhören; horchen; hören; zuhören anhören; befolgen; folgen; gehorchen; hinhören; horchen; lauschen; nachfolgen; nachkommen
opletten aufmerksahm zuhören; hinhören; horchen; hören; zuhören Aufmerksamkeit schenken; achtgeben; achtgeben auf; anschauen; ansehen; aufmerksam bleiben; aufpassen; ausmachen; begucken; beobachten; hinblicken; hüten; hüten vor; observieren; zusehen
te horen krijgen horchen; hören; vernehmen; zu Ohren kommen
toeluisteren aufmerksahm zuhören; hinhören; horchen; hören; zuhören
vernemen horchen; hören; vernehmen; zu Ohren kommen

Synoniemen voor "hören":


Wiktionary: hören

hören
verb
  1. -
hören
verb
  1. waarnemen met het oor zonder er noodzakelijkerwijs aandacht aan te besteden

Cross Translation:
FromToVia
hören horen hear — to perceive with the ear
hören luisteren; naar listen — to pay attention to a sound
hören gehoorzamen; naar; luisteren listen — to accept advice or obey instruction
hören horen listen — to hear (something)
hören aanhoren; luisteren; beluisteren; toehoren; toeluisteren écouter — Faire attention, prêter l’oreille pour entendre.

Hören:

Hören [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Hören
    het horen
    • horen [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. Hören (Anhören)
    luisteren

Vertaal Matrix voor Hören:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
horen Hören
luisteren Anhören; Hören Turbulenzgeschwindigkeit
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
horen bemerken; beobachten; entdecken; feststellen; gebräuchlich sein; gehören; horchen; hören; schicken; sehen; vernehmen; wahrnehmen; zu Ohren kommen
luisteren anhören; befolgen; folgen; gehorchen; hinhören; horchen; hören; lauschen; nachfolgen; nachkommen; zuhören

Verwante vertalingen van hören



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor hören (Nederlands) in het Duits

horen:

horen werkwoord (hoor, hoort, hoorde, hoorden, gehoord)

  1. horen (geluid waarnemen)
    hören; schicken
    • hören werkwoord (höre, hörst, hört, hörte, hörtet, gehört)
    • schicken werkwoord (schicke, schickst, schickt, schickte, schicktet, geschickt)
  2. horen (te horen krijgen; vernemen)
    vernehmen; hören; zu Ohren kommen; horchen
    • vernehmen werkwoord (vernehme, vernimmst, vernimmt, vernahm, vernahmt, vernommen)
    • hören werkwoord (höre, hörst, hört, hörte, hörtet, gehört)
    • zu Ohren kommen werkwoord
    • horchen werkwoord (horche, horchst, horcht, horchte, horchtet, gehorcht)
  3. horen (gebruikelijk zijn)
    gehören; gebräuchlich sein; schicken
    • gehören werkwoord (gehöre, gehörst, gehört, gehörte, gehörtet, gehört)
    • gebräuchlich sein werkwoord
    • schicken werkwoord (schicke, schickst, schickt, schickte, schicktet, geschickt)
  4. horen (waarnemen; zien; observeren; )
    sehen; bemerken; beobachten; wahrnehmen; feststellen; entdecken
    • sehen werkwoord (sehe, siehst, sieht, sah, saht, gesehen)
    • bemerken werkwoord (bemerke, bemerkst, bemerkt, bemerkte, bemerktet, bemerkt)
    • beobachten werkwoord (beobachte, beobachtest, beobachtet, beobachtete, beobachtetet, beobachtet)
    • wahrnehmen werkwoord (nehme wahr, nimmst wahr, nimmt wahr, nahmt war, wahrgenommen)
    • feststellen werkwoord (stelle fest, stellst fest, stellt fest, stellte fest, stelltet fest, festgestellt)
    • entdecken werkwoord (entdecke, entdeckst, entdeckt, entdeckte, entdecktet, entdeckt)

Conjugations for horen:

o.t.t.
  1. hoor
  2. hoort
  3. hoort
  4. horen
  5. horen
  6. horen
o.v.t.
  1. hoorde
  2. hoorde
  3. hoorde
  4. hoorden
  5. hoorden
  6. hoorden
v.t.t.
  1. heb gehoord
  2. hebt gehoord
  3. heeft gehoord
  4. hebben gehoord
  5. hebben gehoord
  6. hebben gehoord
v.v.t.
  1. had gehoord
  2. had gehoord
  3. had gehoord
  4. hadden gehoord
  5. hadden gehoord
  6. hadden gehoord
o.t.t.t.
  1. zal horen
  2. zult horen
  3. zal horen
  4. zullen horen
  5. zullen horen
  6. zullen horen
o.v.t.t.
  1. zou horen
  2. zou horen
  3. zou horen
  4. zouden horen
  5. zouden horen
  6. zouden horen
en verder
  1. ben gehoord
  2. bent gehoord
  3. is gehoord
  4. zijn gehoord
  5. zijn gehoord
  6. zijn gehoord
diversen
  1. hoor!
  2. hoort!
  3. gehoord
  4. horend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

horen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het horen
    Hören
    • Hören [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor horen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Hören horen luisteren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bemerken bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanmerken; babbelen; bemerken; bespeuren; gewaarworden; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; merken; notitie nemen van; onderscheiden; ontwaren; opmerken; praten; signaleren; snateren; spreken; te zien krijgen; voelen; waarnemen; wauwelen; zien; zwammen
beobachten bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aankijken; bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; observeren; ontwaren; opletten; speurend kijken; toekijken; toeschouwen; toezien; turen; voelen; waarnemen; zien
entdecken bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien bemerken; bespeuren; bloot leggen; gewaarworden; merken; ontdekken; ontwaren; opsporen; reveleren; vinden; voelen; waarnemen; zien
feststellen bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien beleven; bemerken; bepalen; bespeuren; betogen; checken; constateren; demonstreren; determineren; ervaren; gewaarworden; merken; nagaan; natrekken; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; opmerken; signaleren; te zien krijgen; vaststellen; verifiëren; voelen; waarnemen; zien
gebräuchlich sein gebruikelijk zijn; horen
gehören gebruikelijk zijn; horen behoren; behoren bij; behoren tot; dienen; moeten; toebehoren; toebehoren aan; verplicht zijn; zijn van
horchen horen; te horen krijgen; vernemen aandachtig luisteren; aanhoren; beluisteren; luisteren; opletten; toehoren; toeluisteren
hören geluid waarnemen; horen; te horen krijgen; vernemen aandachtig luisteren; beluisteren; luisteren; opletten; toeluisteren
schicken gebruikelijk zijn; geluid waarnemen; horen betamen; opsturen; passen; posten; slagen voor; sturen; toezenden; verwijzen; verzenden; wegsturen; wegzenden
sehen bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bemerken; bespeuren; bezichtigen; bezien; gewaarworden; kijken; merken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; toekijken; turen; voelen; waarnemen; zien
vernehmen horen; te horen krijgen; vernemen aanvoelen; voorvoelen
wahrnehmen bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanvoelen; aanzien; bekijken; beleven; bemerken; bespeuren; ervaren; gadeslaan; gewaarworden; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; turen; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien
zu Ohren kommen horen; te horen krijgen; vernemen lucht krijgen van
- vernemen

Verwante woorden van "horen":


Synoniemen voor "horen":


Verwante definities voor "horen":

  1. wat gepast is1
    • je hoort in de kerk niet zo hard te praten1
  2. bij iemand of iets passen1
    • die kop en schotel horen bij elkaar1
  3. het met je oren waarnemen1
    • ik hoor dat er iemand aan komt lopen1

Wiktionary: horen

horen
verb
  1. waarnemen met het oor zonder er noodzakelijkerwijs aandacht aan te besteden
horen
verb
  1. -

Cross Translation:
FromToVia
horen dazugehören; hingehören belong — have its proper place
horen hingehören; dazugehören belong — be accepted in a group
horen dazugehören belong — be part of a group
horen hören hear — to perceive with the ear
horen Horn; Trichter horn — conical device used to direct waves
horen hören listen — to hear (something)
horen verstehen read — be able to hear (in a radio communication)
horen Waldhorn; Horn corne — Instrument de musique de la famille des cornes

hor:

hor [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de hor
    die Fenstervorsätze; die Fliegentür

Vertaal Matrix voor hor:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Fenstervorsätze hor
Fliegentür hor

Verwante woorden van "hor":


Wiktionary: hor


Cross Translation:
FromToVia
hor Gatter; Gitterwerk; Drahtnetz grillagetreillis de fil de fer ou de plastique à mailles plus ou moins grandes.

Verwante vertalingen van hören