Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: hinaufsteigen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: hinaufsteigen

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. hinaufsteigen:
  2. Hinaufsteigen:

Duits

Uitgebreide vertaling voor hinaufsteigen (Duits) in het Nederlands

hinaufsteigen:

hinaufsteigen werkwoord (steige hinauf, steigst hinauf, steigt hinauf, stieg hinauf, stiegt hinauf, hinaufgestiegen)

  1. hinaufsteigen (abheben; emporsteigen)
    opstijgen; in de lucht omhoogstijgen; stijgen; de hoogte ingaan
    • opstijgen werkwoord (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)
    • stijgen werkwoord (stijg, stijgt, steeg, stegen, gestegen)
    • de hoogte ingaan werkwoord (ga de hoogte in, gaat de hoogte in, ging de hoogte in, gingen de hoogte in, de hoogte ingegeaan)
  2. hinaufsteigen (hinaufklettern; klettern; emporsteigen; hochsteigen; heraufsteigen)
    klimmen; opklauteren; opklimmen
    • klimmen werkwoord (klim, klimt, klom, klommen, geklommen)
    • opklauteren werkwoord (klauter op, klautert op, klauterde op, klauterden op, opgeklauterd)
    • opklimmen werkwoord (klim op, klimt op, klom op, klommen op, opgeklommen)
  3. hinaufsteigen (aufsteigen; aufführen; steigen; )
    opstijgen; omhoogkomen; opvliegen
    • opstijgen werkwoord (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)
    • omhoogkomen werkwoord (kom omhoog, komt omhoog, kwam omhoog, kwamen omhoog, omhooggekomen)
    • opvliegen werkwoord (vlieg op, vliegt op, vloog op, vlogen op, opgevlogen)
  4. hinaufsteigen (hinaufgehen)
    omhooglopen
    • omhooglopen werkwoord (loop omhoog, loopt omhoog, liep omhoog, liepen omhoog, omhooggelopen)
  5. hinaufsteigen (klettern; hochsteigen; besteigen; )
    stijgen; klimmen; omhoogklimmen; omhoog gaan; omhoogstijgen
    • stijgen werkwoord (stijg, stijgt, steeg, stegen, gestegen)
    • klimmen werkwoord (klim, klimt, klom, klommen, geklommen)
    • omhoogklimmen werkwoord (klim omhoog, klimt omhoog, klom omhoog, klommen omhoog, omhooggeklommen)
    • omhoog gaan werkwoord
    • omhoogstijgen werkwoord (stijg omhoog, stijgt omhoog, steeg omhoog, stegen omhoog, omhooggestegen)

Conjugations for hinaufsteigen:

Präsens
  1. steige hinauf
  2. steigst hinauf
  3. steigt hinauf
  4. steigen hinauf
  5. steigt hinauf
  6. steigen hinauf
Imperfekt
  1. stieg hinauf
  2. stiegst hinauf
  3. stieg hinauf
  4. stiegen hinauf
  5. stiegt hinauf
  6. stiegen hinauf
Perfekt
  1. bin hinaufgestiegen
  2. bist hinaufgestiegen
  3. ist hinaufgestiegen
  4. sind hinaufgestiegen
  5. seid hinaufgestiegen
  6. sind hinaufgestiegen
1. Konjunktiv [1]
  1. steige hinauf
  2. steigest hinauf
  3. steige hinauf
  4. steigen hinauf
  5. steiget hinauf
  6. steigen hinauf
2. Konjunktiv
  1. stiege hinauf
  2. stiegest hinauf
  3. stiege hinauf
  4. stiegen hinauf
  5. stieget hinauf
  6. stiegen hinauf
Futur 1
  1. werde hinaufsteigen
  2. wirst hinaufsteigen
  3. wird hinaufsteigen
  4. werden hinaufsteigen
  5. werdet hinaufsteigen
  6. werden hinaufsteigen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde hinaufsteigen
  2. würdest hinaufsteigen
  3. würde hinaufsteigen
  4. würden hinaufsteigen
  5. würdet hinaufsteigen
  6. würden hinaufsteigen
Diverses
  1. steige hinauf!
  2. steigt hinauf!
  3. steigen Sie hinauf!
  5. hinaufgestiegen
  6. hinaufsteigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor hinaufsteigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klimmen Abheben; Ansteigen; Aufgehen; Steigen
omhoogkomen Abheben; Ansteigen; Aufgehen; Steigen
opklimmen Ansteigung; Emporsteigen; Hinaufsteigen
opstijgen Abheben; Ansteigen; Aufgehen; Steigen
opvliegen Aufbrausen; Auffahren
stijgen Abheben; Ansteigen; Ansteigung; Aufgehen; Emporsteigen; Hinaufsteigen; Steigen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
de hoogte ingaan abheben; emporsteigen; hinaufsteigen anschwellen; ansteigen; aufstocken; ausbreiten; ausdehnen; ausweiten; steigern; vergrößern; vermehren; zunehmen
in de lucht omhoogstijgen abheben; emporsteigen; hinaufsteigen
klimmen besteigen; emporsteigen; heraufsteigen; hinaufklettern; hinaufsteigen; hochsteigen; klettern heraufsteigen; hinaufklettern; hochsteigen; klettern; steigen
omhoog gaan besteigen; emporsteigen; heraufsteigen; hinaufklettern; hinaufsteigen; hochsteigen; klettern
omhoogklimmen besteigen; emporsteigen; heraufsteigen; hinaufklettern; hinaufsteigen; hochsteigen; klettern heraufsteigen; hinaufklettern; hochsteigen; klettern; steigen
omhoogkomen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen aufstehen; heraufkommen; hinaufkommen; sich erheben
omhooglopen hinaufgehen; hinaufsteigen
omhoogstijgen besteigen; emporsteigen; heraufsteigen; hinaufklettern; hinaufsteigen; hochsteigen; klettern anschwellen; anwachsen; emporsteigen; schwellen; steigen; zunehmen
opklauteren emporsteigen; heraufsteigen; hinaufklettern; hinaufsteigen; hochsteigen; klettern
opklimmen emporsteigen; heraufsteigen; hinaufklettern; hinaufsteigen; hochsteigen; klettern
opstijgen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen abfliegen; aufsteigen; fortfliegen; wegfliegen
opvliegen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen auffliegen; aufwehen; aufwirbeln; hinauffliegen
stijgen abheben; besteigen; emporsteigen; heraufsteigen; hinaufklettern; hinaufsteigen; hochsteigen; klettern anschwellen; ansteigen; anwachsen; aufstocken; ausbreiten; ausdehnen; ausweiten; emporsteigen; schwellen; steigen; steigern; vergrößern; vermehren; zunehmen

Synoniemen voor "hinaufsteigen":


Hinaufsteigen:

Hinaufsteigen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Hinaufsteigen (Emporsteigen; Ansteigung)
    stijgen; opklimmen

Vertaal Matrix voor Hinaufsteigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opklimmen Ansteigung; Emporsteigen; Hinaufsteigen
stijgen Ansteigung; Emporsteigen; Hinaufsteigen Abheben; Ansteigen; Aufgehen; Steigen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opklimmen emporsteigen; heraufsteigen; hinaufklettern; hinaufsteigen; hochsteigen; klettern
stijgen abheben; anschwellen; ansteigen; anwachsen; aufstocken; ausbreiten; ausdehnen; ausweiten; besteigen; emporsteigen; heraufsteigen; hinaufklettern; hinaufsteigen; hochsteigen; klettern; schwellen; steigen; steigern; vergrößern; vermehren; zunehmen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0448 seconde
Page rendered in 1.0 seconds