Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. müssen:
  2. Müssen:
  3. Wiktionary:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. mus:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor müssen (Duits) in het Nederlands

müssen:

müssen werkwoord (muß, mußt, mußte, mußtet, gemußt)

  1. müssen (wollen; sollen; helfen)
    willen; moeten; believen
    • willen werkwoord (wil, wilt, wil/wilt, wilde, wilden, gewild)
    • moeten werkwoord (moet, moest, moesten, gemoeten)
    • believen werkwoord (belief, belieft, beliefde, beliefden, beliefd)
  2. müssen (brauchen)
    hoeven
    • hoeven werkwoord (hoef, hoeft, hoefde, hoefden, gehoeven)

Conjugations for müssen:

Präsens
  1. muß
  2. mußt
  3. muß
  4. müssen
  5. müsst
  6. müssen
Imperfekt
  1. mußte
  2. mußtest
  3. mußte
  4. mußten
  5. mußtet
  6. mußten
Perfekt
  1. habe gemußt
  2. hast gemußt
  3. hat gemußt
  4. haben gemußt
  5. habt gemußt
  6. haben gemußt
1. Konjunktiv [1]
  1. müsse
  2. müssest
  3. müsse
  4. müssen
  5. müsset
  6. müssen
2. Konjunktiv
  1. müßte
  2. müßtest
  3. müßte
  4. müßten
  5. müßtet
  6. müßten
Futur 1
  1. werde müssen
  2. wirst müssen
  3. wird müssen
  4. werden müssen
  5. werdet müssen
  6. werden müssen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde müssen
  2. würdest müssen
  3. würde müssen
  4. würden müssen
  5. würdet müssen
  6. würden müssen
Diverses
  1. muß!
  2. mußt!
  3. müssen Sie!
  4. gemußt
  5. müssend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor müssen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
believen Belieben; Gutdünken
moeten Müssen; Sollen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
believen helfen; müssen; sollen; wollen amüsieren; belieben; belustigen; ergötzen; gefallen; gutdünken; unterhalten
hoeven brauchen; müssen
moeten helfen; müssen; sollen; wollen gehören; verpflichtet sein an
willen helfen; müssen; sollen; wollen möchten; wollen

Synoniemen voor "müssen":


Wiktionary: müssen

müssen
verb
  1. moeten
  2. gedwongen zijn

Cross Translation:
FromToVia
müssen moeten have — must
müssen moeten have to — obligation
müssen moeten must — must
müssen moeten need — to be obliged to
müssen moeten devoir — Avoir à payer une somme d’argent, à rendre ou à donner quelque chose que ce soit.
müssen hoeven; behoeven; nodig hebben; toe zijn aan requérirprier, demander quelqu’un.
müssen reclameren; hoeven; behoeven; nodig hebben; toe zijn aan réclamerimplorer ; demander avec instance.

Müssen:

Müssen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Müssen (Sollen)
    het moeten
    • moeten [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Müssen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
moeten Müssen; Sollen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
moeten gehören; helfen; müssen; sollen; verpflichtet sein an; wollen

Verwante vertalingen van müssen



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor müssen (Nederlands) in het Duits

mus:

mus [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de mus (gewone mus)
    der Sperling; der Haussperling

Vertaal Matrix voor mus:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Haussperling gewone mus; mus
Sperling gewone mus; mus

Verwante woorden van "mus":

  • mussen

Verwante definities voor "mus":

  1. klein, grijs/bruin veel voorkomend vogeltje1
    • de mussen pikten al het brood op1

Wiktionary: mus

mus
noun
  1. Passeridae, een zangvogel behorend tot de wevervogels die zelden ver van de mensen nestelt
mus
noun
  1. Ornithologie: eine Vogelfamilie, kleine Finkenvögel mit kegelförmigem Schnabel, leben von Sämereien und Insekten
  2. Ornithologie: der Sperling (Passer), ein körnerfressender Singvogel, speziell der Haussperling (P. domesticus)

Cross Translation:
FromToVia
mus Sperling; Spatz sparrow — bird of the family Passeridae
mus Sperling; Spatz moineau — ornithol|nocat Une des espèces de petits oiseaux passereaux trapus au bec court et au plumage brunâtre et clair qui fait son nid dans les trous des murailles ou de tout bâtiment.
mus Spatz; Sperling passereaumoineau.
mus Sperlinge passéridé — ornithol|nocat Membre d’une famille d’oiseaux passereaux, les moineaux et alliés, petits passereaux robustes à petit bec puissant, à queue courte, gris-bruns, granivores et insectivores.