Duits

Uitgebreide vertaling voor schleppen (Duits) in het Nederlands

schleppen:

schleppen werkwoord (schleppe, schleppst, schleppt, schleppte, schlepptet, geschleppt)

  1. schleppen (nachziehen)
    slepen
    • slepen werkwoord (sleep, sleept, sleepte, sleepten, geslepen)
  2. schleppen (wuchten; tragen)
    sjouwen; torsen; zeulen
    • sjouwen werkwoord (sjouw, sjouwt, sjouwde, sjouwden, gesjouwd)
    • torsen werkwoord (tors, torst, torste, torsten, getorst)
    • zeulen werkwoord (zeul, zeult, zeulde, zeulden, gezeuld)
  3. schleppen (zerren; ziehen; fortziehen)
    sleuren
    • sleuren werkwoord (sleur, sleurt, sleurde, sleurden, gesleurd)
  4. schleppen (schwer zu trägen sein; tragen; hervorbringen)
    torsen; gebukt gaan onder
  5. schleppen (wegschleppen)
  6. schleppen (sich fort schleppen)
  7. schleppen (mitschleppen; mitziehen; mitnehmen; mitlocken)
    meeslepen; meetrekken; meetronen; meesleuren
    • meeslepen werkwoord (sleep mee, sleept mee, sleepte mee, sleepten mee, meegesleept)
    • meetrekken werkwoord (trek mee, trekt mee, trok mee, trokken mee, meegtrokken)
    • meetronen werkwoord (troon mee, troont mee, troonde mee, troonden mee, meegetroond)
    • meesleuren werkwoord (sleur mee, sleurt mee, sleurde mee, sleurden mee, meegesleurd)

Conjugations for schleppen:

Präsens
  1. schleppe
  2. schleppst
  3. schleppt
  4. schleppen
  5. schleppt
  6. schleppen
Imperfekt
  1. schleppte
  2. schlepptest
  3. schleppte
  4. schleppten
  5. schlepptet
  6. schleppten
Perfekt
  1. habe geschleppt
  2. hast geschleppt
  3. hat geschleppt
  4. haben geschleppt
  5. habt geschleppt
  6. haben geschleppt
1. Konjunktiv [1]
  1. schleppe
  2. schleppest
  3. schleppe
  4. schleppen
  5. schleppet
  6. schleppen
2. Konjunktiv
  1. schleppte
  2. schlepptest
  3. schleppte
  4. schleppten
  5. schlepptet
  6. schleppten
Futur 1
  1. werde schleppen
  2. wirst schleppen
  3. wird schleppen
  4. werden schleppen
  5. werdet schleppen
  6. werden schleppen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde schleppen
  2. würdest schleppen
  3. würde schleppen
  4. würden schleppen
  5. würdet schleppen
  6. würden schleppen
Diverses
  1. schlepp!
  2. schleppt!
  3. schleppen Sie!
  4. geschleppt
  5. schleppend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor schleppen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
slepen Abschleppen; Schleppen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gebukt gaan onder hervorbringen; schleppen; schwer zu trägen sein; tragen
meeslepen mitlocken; mitnehmen; mitschleppen; mitziehen; schleppen
meesleuren mitlocken; mitnehmen; mitschleppen; mitziehen; schleppen
meetrekken mitlocken; mitnehmen; mitschleppen; mitziehen; schleppen
meetronen mitlocken; mitnehmen; mitschleppen; mitziehen; schleppen
sjouwen schleppen; tragen; wuchten
slepen nachziehen; schleppen ziehen
sleuren fortziehen; schleppen; zerren; ziehen
torsen hervorbringen; schleppen; schwer zu trägen sein; tragen; wuchten
versjouwen schleppen; wegschleppen
zeulen schleppen; tragen; wuchten
zich voortslepen schleppen; sich fort schleppen

Synoniemen voor "schleppen":


Wiktionary: schleppen

schleppen
verb
  1. lopen met een zware lading
  2. trekkend over de grond of het wateroppervlak verplaatsen
  3. iets met grote inspanning verplaatsen

Cross Translation:
FromToVia
schleppen slepen drag — to pull along a surface
schleppen sloffen trudge — to walk wearily with heavy, slow steps
schleppen boegseren; slepen; trekken; voorttrekken; rondslingeren trainertirer après soi.
schleppen boegseren; slepen; trekken; voorttrekken traînertirer après soi.

Schleppen:

Schleppen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Schleppen (Abschleppen)
    het slepen; wegslepen
    • slepen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • wegslepen [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Schleppen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
slepen Abschleppen; Schleppen
wegslepen Abschleppen; Schleppen Abschleppen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
slepen nachziehen; schleppen; ziehen
wegslepen abführen; abtragen; davontragen; fortbringen; fortfahren; fortführen; fortschaffen; fortschleppen; forttragen; wegbringen; wegführen; wegschaffen; wegschleppen; wegtragen

Verwante vertalingen van schleppen