Duits

Uitgebreide vertaling voor schmücken (Duits) in het Nederlands

schmücken:

schmücken werkwoord (schmücke, schmückst, schmückt, schmückte, schmücktet, geschmückt)

  1. schmücken (feinmachen; ausstaffieren; aufmachen; )
    verfraaien; opsmukken; zich mooi maken; verluchten; optuigen; opsieren; opschikken; tooien
    • verfraaien werkwoord (verfraai, verfraait, verfraaide, verfraaiden, verfraaid)
    • opsmukken werkwoord (smuk op, smukt op, smukte op, smukten op, opgesmukt)
    • zich mooi maken werkwoord
    • verluchten werkwoord (verlucht, verluchtte, verluchtten, verlucht)
    • optuigen werkwoord (tuig op, tuigt op, tuigde op, tuigden op, opgetuigd)
    • opsieren werkwoord (sier op, siert op, sierde op, sierden op, opgesierd)
    • opschikken werkwoord (schik op, schikt op, schikte op, schikten op, opgeschikt)
    • tooien werkwoord (tooi, tooit, tooide, tooiden, getooid)
  2. schmücken (verzieren; zieren)
    opluisteren
    • opluisteren werkwoord (luister op, luistert op, luisterde op, luisterden op, opgeluisterd)
  3. schmücken (herausputzen; ausstatten; dekorieren; )
    zich uitmonsteren; optooien; zich uitdossen

Conjugations for schmücken:

Präsens
  1. schmücke
  2. schmückst
  3. schmückt
  4. schmücken
  5. schmückt
  6. schmücken
Imperfekt
  1. schmückte
  2. schmücktest
  3. schmückte
  4. schmückten
  5. schmücktet
  6. schmückten
Perfekt
  1. habe geschmückt
  2. hast geschmückt
  3. hat geschmückt
  4. haben geschmückt
  5. habt geschmückt
  6. haben geschmückt
1. Konjunktiv [1]
  1. schmücke
  2. schmückest
  3. schmücke
  4. schmücken
  5. schmücket
  6. schmücken
2. Konjunktiv
  1. schmückte
  2. schmücktest
  3. schmückte
  4. schmückten
  5. schmücktet
  6. schmückten
Futur 1
  1. werde schmücken
  2. wirst schmücken
  3. wird schmücken
  4. werden schmücken
  5. werdet schmücken
  6. werden schmücken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde schmücken
  2. würdest schmücken
  3. würde schmücken
  4. würden schmücken
  5. würdet schmücken
  6. würden schmücken
Diverses
  1. schmück!
  2. schmückt!
  3. schmücken Sie!
  4. geschmückt
  5. schmückend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor schmücken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opluisteren Ausschmückung; Girlande; Verzierung
opschikken Herausputzen
opsieren Aufschmücken; Ausschmückung; Dekorieren; Herausputzen
opsmukken Aufschmücken; Ausschmückung; Dekorieren
optuigen Schmücken
tooien Ausschmückung; Girlande; Verzierung
zich mooi maken Aufschmücken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opluisteren schmücken; verzieren; zieren
opschikken aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; dekorieren; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; verzieren
opsieren aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; dekorieren; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; verzieren sich ausschmucken
opsmukken aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; dekorieren; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; verzieren anmalen; aufmachen; dekorieren; feinmachen; fertigmachen; fertigstellen; garnieren; gestalten; schminken; sich ausschmucken; verzieren; vollenden; zieren
optooien aufputzen; ausschmücken; ausstaffieren; ausstatten; dekorieren; herausputzen; schmücken
optuigen aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; dekorieren; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; verzieren
tooien aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; dekorieren; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; verzieren sich ausschmucken
verfraaien aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; dekorieren; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; verzieren
verluchten aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; dekorieren; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; verzieren
zich mooi maken aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; dekorieren; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; verzieren sich ausschmucken
zich uitdossen aufputzen; ausschmücken; ausstaffieren; ausstatten; dekorieren; herausputzen; schmücken
zich uitmonsteren aufputzen; ausschmücken; ausstaffieren; ausstatten; dekorieren; herausputzen; schmücken

Synoniemen voor "schmücken":


Wiktionary: schmücken

schmücken
verb
  1. mit Schmuck ausstatten, mit Ziergegenständen verschönern
schmücken
verb
  1. iets versieren
  2. mooier maken

Cross Translation:
FromToVia
schmücken sieren adorn — to make more beautiful and attractive; to decorate
schmücken verfraaien embellish — To make more beautiful and attractive; to decorate
schmücken volhangen; behangen hang — to decorate (something) with hanging objects
schmücken decoreren; sieren; opsieren; tooien; uitdossen; versieren; ridderen; onderscheiden décorerorner, parer, parler d’ornements d’architecture, de peinture, de sculpture.
schmücken decoreren; sieren; opsieren; tooien; uitdossen; versieren ornerparer, embellir une chose, y ajouter, y joindre d’autres choses qui lui donnent plus d’éclat, plus d’agrément.
schmücken decoreren; sieren; opsieren; tooien; uitdossen; versieren; mijden; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden parer — Traductions à trier suivant le sens

Schmücken:

Schmücken [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Schmücken
    versieren; optuigen

Vertaal Matrix voor Schmücken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
optuigen Schmücken
versieren Schmücken Ausschmückung; Dekorieren; Girlande; Verzierung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
optuigen aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; dekorieren; feinmachen; herausputzen; schminken; schmücken; verzieren
versieren aufmachen; dekorieren; einkleiden; feinmachen; fertigmachen; fertigstellen; garnieren; gestalten; verzieren; vollenden; zieren

Verwante vertalingen van schmücken